Categoriearchief: Geen categorie

Het einde voorbij

Een kort verhaal over het einde, en wat wellicht voorbij dat einde is.

(Atelier.hansvangemert.nl)

(Afbeelding: Atelier.hansvangemert.nl)

Ik ben zo moe. Mijn ademhaling gaat zwaar en moeizaam, elke ademhaling kost me steeds meer kracht en energie. Elke inademing is een gevecht met mezelf, elke uitademing is een kreun, een verlossing die meteen gevolgd wordt door een nieuw gevecht. In en uit, het volgt elkaar steeds sneller op, het put me zo verschrikkelijk uit.
Ik ben zo moe. Het licht in de kamer is veel te fel.  Kunnen ze het niet wat dimmen? Ik ben te moe om te spreken, te moe om het te vragen. Ik wil een andere kant opkijken, maar het kost me zoveel moeite om mijn hoofd te bewegen.
Ik ben zo moe. De mensen om me heen praten tegen me, ze verwachten een antwoord. Is dat Trude? Ze buigt zich naar me toe en drukt een kus op mijn voorhoofd. Ik houd van je, Trude. Wij hoeven niets tegen elkaar te zeggen. Na een huwelijk van vijftig jaar is dat niet meer nodig. We voelen elkaar aan, woordloos maar vol gevoel. Ooit zal ik je missen en jij mij. Een gedachte die onverdraagbaar is.
Ik ben zo verschrikkelijk moe. De kinderen en kleinkinderen staan rond het bed. Ze lijken ergens op te wachten. Ze praten, tegen mij en tegen elkaar. Ik hoor het geluid, maar versta het niet meer. Teveel woorden door elkaar.
Ik ben te moe. Ik voel mijn hoofd terugzakken in de harde, witte lakens. Ik zou mijn ogen willen sluiten, even rusten, even slapen. Maar ik ben bang. Bang dat ze niet meer open willen, ik ben bang om het laatste draadje dat me verbindt met mijn geliefden om me heen kwijt te raken. O, Trude, kon ik je nog maar een keer vasthouden, gewoon vasthouden.  Ik wil hier weg, waarom gaan we samen niet rondrennen, dansen, blij en gelukkig?
De stemmen worden zachter, alsof iedereen nu afstand heeft genomen. Het geluid verandert ook van klank, het wordt hol. Zijn we in een tunnel? Wat gebeurt er met de kamer? Gelukkig, het licht is ineens niet meer zo fel en het lijkt of mijn ademhaling minder moeilijk gaat. Alleen Trude is nog bij me, ze drukt nog een kus op mijn voorhoofd. Ik ben moe, maar ook opgelucht. Misschien kan ik dan nu mijn ogen heel even sluiten, heel even rusten.
Het licht in de kamer wordt steeds zwakker en dooft. De stemmen verdwijnen en ook de aanraking van Trude verzwakt en verdwijnt. Ik voel het bed niet meer onder me, het is alsof ik zweef in het donker.  En dan wordt het donker ineens weer licht, er is een tunnel van licht waar ik doorheen zweef. Het licht omstraalt me, neemt me helemaal in zich op en laat nieuwe energie in me stromen. De rimpels op mijn huid verdwijnen, ik word omspoeld door een zalige rust en ontspanning, een gevoel dat ik eeuwig zou kunnen vasthouden.
Maar dat gebeurt niet. Er komt een eind aan de tijdloosheid waarin ik rondzweef.

De wereld verandert, het licht verdwijnt en maakt plaats voor complete duisternis.  Ik voel een behaaglijke warmte om me heen. Ik voel me klein, maar veilig en geborgen. Dan hoor ik weer geluiden. Is dat Trude? Of hoor ik de kinderen? De geluiden klinken zo gedempt, ik kan niets verstaan. O, Trude, ik wil je weer vasthouden, ik wil je kus op mijn voorhoofd voelen, ik wil je stem horen, je woorden. Laten we weggaan en weer jong en gelukkig zijn.

De stemmen komen en gaan, maar blijven steeds maar op een afstand. Het blijft duister om me heen, het heeft geen zin de ogen te openen of te sluiten, het maakt geen verschil. Mijn armen en benen bewegen, ik heb er nauwelijks controle over. Vreemd genoeg voel ik het bed niet meer onder me, er zijn geen lakens, geen dekens. En toch is het hier warm en behaaglijk. Wat hebben ze met mijn kleding gedaan? Het lijkt alsof ik naakt ben en rondzweef in een zee van warmte en geborgenheid.

Hoewel, zee. Naarmate de tijd verstrijkt wordt mijn ruimte kleiner. Waar ik eerst nog kon zweven  kom ik steeds meer klem te zitten. Ik voel wanden om me heen, beweeglijk en flexibel, maar ze begrenzen mijn bewegingsruimte.

Langzaam maar zeker is het niet prettig meer. Alles drukt tegen me aan. Ik moet hier weg, Trude, help me, neem me mee! De druk neemt toe. Ik wil mijn hoofd vasthouden, maar dat lukt niet. Er is druk, pijn op mijn hoofd en ik voel een stuwing die mijn lijf meeneemt naar een onbekende verte. Dan een laatste stevige duw en een fel licht schijnt onverwacht in mijn ogen. De warme geborgenheid maakt plaats voor kou. De laatste warmte spoelt over mijn onderlijf en nu is het onaangenaam koud en licht geworden. Ik hoor stemmen, vreemde handen reiken naar me en houden me vast. Ik kan er niets aan doen, van schrik en emotie begin ik te huilen met lange, hoge tonen. Wat klinkt dat vreemd! Ik stop, omdat ik schrik van het geluid, maar dan gaat het huilen weer verder. Twee handen pakken me vast en tillen me zomaar op alsof ik een veertje ben. Ze leggen me neer en als ik mijn ogen opendoe zie ik een vreemde vrouw, bekend en onbekend, die me liefhebbend en zorgzaam vasthoudt en kust. ‘Dag Maarten’, zegt ze. Maar ze vergist zich, dat is toch niet mijn naam!  O, Trude!

Financiële geheimen

Een verhaal waarin twee oudere mensen volop profiteren van de digitale mogelijkheden…

Afbeelding door Diego González via Unsplash

Bij elk bezoekje was het vaste prik als de ouderwetse monitor werd opgemerkt. Ze moesten er steeds smakelijk om lachen, de kleinkinderen.‘

Opa, ruil dat ding toch in, zo’n prehistorisch monster!’

En Jacob had maar wat gelachen. ‘Nee jongens, deze is perfect voor ons.’‘Zo’n bakbeest!’

‘Ja, zo’n bakbeest.’

Liefkozend streek Jacob dan langs de grote computermonitor. Inderdaad, het was niet meer het nieuwste model. Niet zo’n gek plat modern ding, dat wilden Jacob en Bep niet. Hoe kan zo’n apparaat nou helemaal werken zonder ordentelijke beeldbuis!

Bovendien had Jacob nog een steekhoudend argument: ‘Als de boeven zo’n ding zien staan komen ze hier vast niet inbreken, dan weten ze dat wij niet van dat dure, moderne spul in huis hebben.’

Een steekhoudend argument waar best begrip voor opgebracht kan worden en het moet gezegd, het snoerde de jeugd doeltreffend de mond. De kleinkinderen haalden dan hun schouders maar eens op. Als opa en oma met alle geweld zo ouderwets wilden blijven, dan moesten ze dat zelf maar weten. En zo was het ook, geen speld tussen te krijgen.
Op een avond zaten Jacob en Bep met zijn tweetjes in de kamer. De kinderen en de kleinkinderen waren deze middag op bezoek geweest en gelukkig ook weer vertrokken. De weldadige rust was wedergekeerd. De krant was uit, de koffie bijna op en het was haast weer tijd voor het dagelijkse borreltje, een vast ritueel waar vooral Jacob smachtend naar uitkeek. Maar vandaag was het anders.‘

Ik heb geen boodschappen gedaan, Jacob.’

‘Hm’, bromde Jacob.‘

Géén borreltje vandaag.’

Jacob schoot met een ruk overeind. ‘Wát zeg je?’

‘Ik had niet genoeg geld in huis. En pinnen ging niet, er was ook niet genoeg geld op de rekening.’

De fronsen en wenkbrauwen van Jacob maakten overuren. ‘Potverdorie!’ Het kwam er met een geschokte zucht en tamelijk verongelijkt uit.‘

Misschien wordt het weer eens tijd’, ging Bep verder, ‘Het is alweer lang geleden.’

‘Dat blijkt wel. Nou, vooruit dan maar.’ Zuchtend kwam Jacob overeind en liep naar de kast. Het was zwaar, het was een heel karwei, maar al gauw stonden computer en monitor op tafel. Het was maar goed dat de kabeltjes voorzien waren van labeltjes, en de apparaten van stickertjes, zo was het aansluiten een fluitje van een cent.

‘Zo!’, bromde Jacob, ‘Dat is weer klaar. Pak jij er de papieren even bij?’

Maar Bep was al bezig. In de kast lag een boekje, dat Slimme Simon voor hen had gemaakt. Simon was een vriendje dat een paar straten verderop woonde en Jacob had hem al een paar keer uit de brand geholpen. Logisch dat Simon dankbaar was en ook wel eens iets terug wilde doen.‘

Maar niet te vaak’, had Simon gewaarschuwd, ‘vooral niet te vaak!’

Een waarschuwing die Jacob en Bep ter harte namen, ze waren per slot van rekening niet gek!
Het opstarten van de computer was geheel in overeenstemming met de leefwijze van Jacob en Bep: vooral heel rustig aan. Maar na een paar minuten stond dan toch het vertrouwde startscherm in beeld.‘

Het is toch altijd weer een feestelijk moment’, sprak Jacob, ‘en daar hoort een lekker sigaartje bij.’

Hij stak een fors exemplaar tussen de lippen, stak er de brand in en blies even later met innig welbehagen een blauwige rookwolk de kamer in.‘En dan nu aan het werk!’

Bep had ondertussen het boekje geopend en op de juiste bladzijde klaargelegd. Alle te doorlopen stappen stonden haarfijn uitgelegd, compleet met verhelderende afbeeldingen.‘

Welke bank is er aan de beurt?’ Het was een belangrijke vraag van Jacob, want het was niet verstandig om te vaak dezelfde bank te gebruiken. En zéker niet twee keer achter elkaar.‘

Eens kijken’, zei Bep, ‘We hebben ABN-AMRO en ING al gehad, en vorige maand de SNS. Dan is deze keer de Handelsbank aan de beurt.’

Jacob knikte, hij vond het allemaal prima. De juiste codes werden ingevoerd en met een simpele druk op de Entertoets bevestigde Bep de transactie. De geheimzinnige radertjes in de computer en in de duistere regionen van het internet deden hun werk, zoals elke keer. Bep en Jacob zagen het tellertje van hun banktegoed met enkele sprongen oplopen.

‘Stop maar’, zei Jacob, ‘dat is wel genoeg.’

Tevreden sloten ze de computer af, de draden werden losgekoppeld en alles werd netjes teruggezet.

‘Zo’, sprak Jacob, terwijl hij in zijn luie stoel ging zitten en de askegel van zijn sigaar tikte in de asbak. ‘Ze kunnen het best missen.’

Het vlooienspel

Tegenwoordig is het mode om een kinderfeestje ‘op locatie’ te vieren. Met de hele club naar het zwembad, de bowlingbaan of een speelparadijs waar de jeugd naar hartenlust kan ravotten op de speeltoestellen, van klimrek tot speellocomotief. Met wat geluk dwarrelt er tijdens het geklauter bij herhaling de een of andere clown rond die zo nu en dan als presentator van een prijzenronde fungeert.

Dat was vroeger heel anders. Kinderfeestjes werden vooral thuis gevierd. Een stuk of vier, vijf vriendjes mochten op het feestje komen en na het verplichte verjaardagslied kwamen de cadeautjes. Tegenwoordig kan dat een envelopje met inhoud zijn, in onze jeugd kreeg je eenvoudige, maar echte cadeautjes. Misschien niet van die dingen waar je uren voor met je neus tegen de etalage van de speelgoedwinkel gedrukt zat, maar gewone, eenvoudige spulletjes. Een knuffelkonijn, bijvoorbeeld, of een paar tennisballen.

Daarna was er limonade en gebak. In een heel luxe jaar werden er kleine stukjes taart met een taartschep op de kartonnen bordjes geschoven, meestal bleef het bij een eenvoudig plakje cake.

Na de gebak-ronde werden er spelletjes gespeeld. Niet van die hele wilde, want daar was het huis niet op ingericht. Zo kwam bijvoorbeeld het aloude vlooienspel tevoorschijn. Het principe was simpel. Je speelde met een schijfje ter grootte van een knoop en je moest daarmee een kleiner knoopje in een bakje zien te wippen. Dat kleine schijfje was de vlo, en omdat dat ding natuurlijk als eerste kwijt raakte kon je daar dan bijvoorbeeld een boordenknoopje voor in de plaats leggen. Ook het kartonnen speldoosje waarin de vlooien verzameld moesten worden had duidelijk niet het eeuwige leven, maar een oud poederdoosje kon, na zorgvuldige reiniging, die taak prima overnemen.

Het leek zo eenvoudig, die vlooien in dat bakje wippen, maar het bleek meestal toch nog een hele uitdaging om er daadwerkelijk eentje te scoren. Na afloop werden de feestvierders geacht over de grond te kruipen om de ontsnapte plastic vlooien terug te vinden.

steekwoorden

Het geringe aantal feestgangers, vergeleken met tegenwoordig, betekende overigens niet dat het feest geruisloos werd gevierd. Iedereen met kinderen zal beamen: een stuk of vijf kinderen is uitstekend in staat om een hoop herrie te produceren. Ouders die daar niet helemaal goed tegen konden hadden altijd de mogelijkheid om een koptelefoon op te zetten. Hoewel, die dingen zaten bepaald niet zo gerieflijk als de moderne exemplaren. 

 Wat een heerlijke, zorgeloze tijd was dat, toen je op kinderfeestjes als een van de hoogtepunten nog gewoon het vlooienspel speelde!

De jacht van oom Frits

Oom Frits is, we kunnen het niet genoeg benadrukken, een man met uitzonderlijke talenten. Hij is bereid om werkelijk alles aan te pakken. Toch is het wellicht niet helemaal vreemd dat tante Coby zo nu en dan haar hart met beide handen vasthoudt. Om maar eens een voorbeeldje te noemen: deze week kwam oom thuis, geheel gehuld in een groen jagerskostuum, compleet met bijpassend hoedje, waarop een klein veertje was gestoken.

‘Ik ben er helemaal klaar voor,’ had hij met enige stemverheffing gesproken.

Dat mocht zo zijn, maar toch moest tante een klein momentje steun zoeken bij de deurpost.

‘Klaar voor? Waarvoor klaar?’

Angstvallig keek ze of er ook zo’n eng stuk schiettuig in de buurt was, maar gelukkig leek dat nog niet het geval te zijn. Met zo’n ding zou oom Frits vast alleen maar een hoop brokken maken.

‘Je bent nog niet goed wakker zeker! Waarvoor denk je dat ik klaar ben, als ik hier in deze outfit verschijn? Voor een spannende jacht in het bos natuurlijk! Ik ga zoveel mogelijk dieren schieten!’

Tante moest van de schrik wederom de deurpost een kort momentje vasthouden, want zo kende ze toch haar dierenminnende echtgenoot niet. Maar daarna zette ze strijdlustig haar handen op haar heupen. Haar houding, met haar gebalde vuisten op haar rode rok sprak een duidelijke boodschap uit: pas op, groot gevaar!

‘Ga je dieren schieten? Ben je helemaal gek geworden?’

Zoals zo vaak in deze fase van dit soort gesprekken verzekerde oom Frits haar dat zijn verstand, zoals gebruikelijk, optimaal scherp en helder functioneerde.

‘De moderne amateurjager, lieve Coby,’ ging hij toen met een glimlachje verder, ‘schiet ook niet meer met geweren. Ik doe het veel beter dan dat. Ik gebruik natuurlijk gewoon mijn fotocamera.‘

De ochtend

Het is warm, ik voel me behaaglijk en gelukkig.
Ik open lui mijn linkeroog, het rechter oog doet nog niet mee, zit nog tegen het hoofdkussen gedrukt. Het is donker. Als vanzelf valt mijn oog weer dicht. Het feest van de vorige avond echoot nog in me door en de herinnering aan de mooie vrouwen krult mijn lippen tot een glimlach. Wát een avond en wat een geluksvogel was ik.

Mijn linkeroog gaat weer langzaam open. Ik knipper er een paar keer mee en besluit mijn hoofd zo te draaien, dat ook mijn rechteroog mee kan gaan doen. Het is nog behoorlijk donker om me heen. Een dun straaltje morgenlicht heeft de kiertjes in het gordijn gevonden, genoeg voor vage omtrekken. Het lome slaapgevoel hangt nog heerlijk om me heen. Nog eventjes blijven liggen, nog even lekker doorsoezen. Wat een meiden, gisteren. Ik kan me er twee nog voor de geest halen. Een blonde en een donkere, allebei door de natuur voorzien van uitbundige aantrekkelijkheden.  Met een glimlach merk ik hoe mijn lichaam op de gedachten reageert.

Ik strek mijn armen naar de plek naast me in bed, in de hoop de nacht nog wat te kunnen verlengen. Mijn handen stoten onzacht tegen de muur, het bed is niet zo breed als ik gedacht had. Aan de andere kant voel ik een ijzeren rand. Er ligt niemand naast me. Dat is jammer, ik had graag even gezien of ik bij de blonde of de donkere dame in bed was beland. Tot mijn spijt merk ik dat ik me van de afloop van de avond niets meer voor de geest kan halen, helaas ook niet van de erop volgende nacht. Ik had het, om mijn herinneringen weer boven tafel te krijgen, nog graag eens dunnetjes overgedaan.

Mijn hand schuift onder de dekens. Tot mijn verbazing voel ik kledingstukken waar ik niets had verwacht. Het brengt een onverwacht gevoel van onrust in me naar boven. Waar ben ik hier eigenlijk? De zonnestralen worden intenser en dringen beter de kamer door. Ik zie de onbekende omtrekken van een deur, de ramen met de gordijnen, een tafeltje en een kast. Het lijkt maar een klein kamertje.  

Ik gooi de deken van me af en ga rechtop zitten. Een plotseling opkomende koppijn en een golf van misselijkheid doorstromen me, alsof ik word gestraft voor mijn snelle beweging. Ik haal een paar keer diep adem en wrijf over mijn kloppende slapen. Ik voel haar. Mijn haar. In plaats van mijn krulhaar voel ik korte stekeltjes. Wat hebben ze verdomme met mijn haar gedaan?  Mijn handen gaan langs mijn wangen, mijn lippen en mijn kin. Ik voel een volle snor en een baardje. Luid klopt mijn hart in mijn keel, mijn mond wordt droog en ik voel hoe mijn hartslag begint te ratelen. Hoe lang ben ik al hier? Tijdens het feest gisteren… als dat gisteren was…. was ik gladgeschoren. Er trekt een duizeling door me heen. Ik probeer diep te ademen om de spanning weg te laten ebben. Lukt niet. Ik zwaai mijn benen over de rand van het bed en probeer op te staan. De duizelingen komen terug, maar ik zet door. Nog maar eens diep ademhalen, en nog eens.

Mijn hand strek ik uit naar het gordijn en schuif het een stukje open. Het licht stroomt fel naar binnen en verlicht het kleine kamertje. Grauwe muren, verschoten gordijnen en een vloerbedekking in een onbestemde kleur. Er liggen wat kledingstukken op de enige stoel in de kamer. Een broek en een shirt, onbekende spullen. De kamer is verder leeg en absoluut niet wat ik van die twee meiden gisteravond had verwacht. Ze hadden allebei toch een exclusieve uitstraling, die absoluut niet bij dit armoedige kamertje paste. De omgeving buiten zegt me helemaal niets. Ik zie flats, muren en steen. Het ziet er oud en vervallen uit. Niet mijn soort omgeving, kan ik je vertellen.

Ik kijk langs mijn lijf. Ik draag een t-shirt met vlekken en gaten en een onderbroek. De onrust neemt toe, het zijn niet mijn eigen spullen. Dan overvalt me een golf van paniek. Mijn lijf, er is iets helemaal mis met mijn lijf. Ik kan niet verwoorden wat er aan de hand is, maar er is iets dat me niet vertrouwd is, iets dat niet klopt. Dan zie ik de haartjes op mijn benen. Donker gekleurd en duidelijk aanwezig, terwijl ik blonde en nauwelijks zichtbare beharing op mijn benen heb.  Een moedervlek op mijn knie ontbreekt, maar op mijn onderbeen zie ik de witte streep van een onbekend litteken. Mijn hart slaat een paar slagen over, om daarna in alle geweld de verloren slagen in te halen. De paniekgolf komt terug. Er is iets helemaal mis, wat hebben ze met me gedaan?

Dan hoor ik voetstappen op een trap buiten de kamerdeur en even later gaat mijn kamerdeur open. Een jonge man, enkel gekleed in een onderbroek, staat in de deuropening. ‘Ha, je bent al wakker’, zegt hij glimlachend en met een paar passen staat hij in de kamer, vlak voor me. Voor ik er erg in heb slaat hij zijn armen om me heen en kust hij me vol op de mond. Ik voel zijn handen op mijn billen, op mijn lijf, onder mijn t-shirt. Ik ben aan de grond genageld, weet niet wat ik moet doen, wil ook helemaal niets doen, maar voel tot mijn ontzetting hoe mijn lichaamsreflexen onwillekeurig en onwillig reageren.  Dan laat hij me los. Hij lacht. ‘Je hebt gelijk, jammer,’ zegt hij, ‘daar hebben we even geen tijd voor’. Onwillekeurig – of niet – strijkt hij met zijn hand tussen mijn benen, wat me, opnieuw tot mijn ontzetting, niet onberoerd laat. ‘Kleed je gauw aan, ze komen ons ophalen.’

Dan is hij weg, de deur sluit. Hij laat mij totaal verbijsterd en besluiteloos achter. Als dit een droom is, dan is het een hele slechte.

Ons pension

Geheel tegen mijn gewoonte (en de omstandigheden) werd ik midden in de nacht wakker, een kort momentje gedesoriënteerd. 

Het was zo donker dat ik geen hand voor mijn ogen zag. Op de tast zocht ik naar het lichtknopje, maar dat was uiteraard tevergeefs, zo’n ding hebben we in deze kamer helemaal niet, volgens onze huisbaas hebben we dat ook niet echt nodig.

Elk jaar in november en december lig ik met Igor en een zestal land- en lotgenoten in dat kleine kamertje. Vier stapelbedden en daartussen een smal pad om te lopen. Volgens de huisbaas, tevens de chef op het werk, is dat een riant onderkomen voor een achttal seizoenarbeiders en bovendien, volgens hem, met iets meer dan driehonderd euro per persoon spotgoedkoop. De toeslag voor gas, licht en water, houdt hij van ons salaris af. Omdat we ons geld in een envelopje meekrijgen hoeven we gelukkig geen belasting te betalen, dat scheelt alweer.

Het onderkomen is voorzien van alles wat we nodig hebben, op het water na. Gelukkig regent het regelmatig in Nederland en wordt de watervoorraad door al die regenbuien wel weer aangevuld. We hebben een rol keukenpapier meegekregen, zodat we zelf eventuele kiertjes langs de kozijnen met stukjes papier kunnen opvullen als het teveel zou tochten. Dat tochten valt gelukkig mee, met acht man op de kamer is het eigenlijk alleen maar fijn dat er ook wat ventilatie is. Het is alleen jammer dat we ook last van ongedierte hebben. Waren het nou alleen muizen geweest, daar hadden we nog mee kunnen leven, maar Igor heeft enkele ratten zien lopen. Niet best. Volgens de huisbaas komt dat omdat we teveel eten op onze kamer hebben. Dat valt eigenlijk nog wel mee, hooguit wat chips of hazelnoten. Zoveel tijd om daar te eten hebben we toch niet, ‘s ochtends staan we al om zes uur op het werk en we zijn meestal pas om negen uur ‘s avonds weer terug op onze kamer. Uiteraard bellen we eerst met onze familie thuis (hoge telefoonrekeningen nemen we maar voor lief) en na een enkel glas (je moet toch wát) zijn we blij als we mogen gaan slapen. Mochten we iets te diep in het glaasje hebben gekeken, dan kunnen we bij de huisbaas van die handige paracetamoltabletjes kopen, zodat ons werk de volgende dag niet te veel onder dat ene glaasje hoeft te leiden.

De huisbaas had wel een goed idee tegen het ongedierte en heeft ons enkele flessen terrasreiniger bezorgd. In principe is dat goedje voor buiten, maar volgens hem verdrijft de lucht van dat spul al het ongedierte vanzelf. Wat die lucht betreft heeft hij overigens gelijk, maar helaas trekken de ratten en muizen zich er (te) weinig van aan, we vonden vanmorgen tenminste weer enkele keutels op het vloerkleed.

Omdat we zo vroeg vertrekken en pas laat weer terugkomen hebben we de mogelijkheid om van de bedrijfskantine gebruik te maken, waar we voor ongeveer een tientje een warme maaltijd kunnen krijgen. Afgezien van de blijkbaar universele soep is het goed gevarieerd, de ene dag krijgen we brood met een gehaktbal, de volgende dag een boterham met een eitje. Ik had er gisteren een met een dubbele eierdooier; een unicum waar ik slechts een euro extra voor hoefde te betalen. Zeg nou zelf, dat is toch een koopje?

Dit verhaal is tot stand gekomen door een combinatie van schrijfuitdagingen. Klinkt het wat overdreven? Dat hoop ik dan maar…

De natte verrassing

Een slim idee, volgens Mathijsen, houdt het openbaar vervoer droog.

De regen kletterde al dagenlang met bakken neer, het water in vaarten en rivieren kon niet goed meer in de beddingen worden gehouden en de straten en kelders in de stad begonnen vol te lopen. Alsof dat nog niet erg genoeg was, spraken de weersverwachtingen nog van dagenlange nieuwe wateraanvoer.
Wilma stond voor het raam van haar appartement en keek op haar horloge. Tien voor half negen, bijna tijd om te vertrekken. Met zichtbare tegenzin stond ze op en trok haar lieslaarzen aan. Erg flatteus was het misschien niet, maar met dit weer waren haar gewone hakschoentjes geen reële optie. Haar regenjas hing aan het haakje, vlak bij de verwarming. Gelukkig was die inmiddels zo goed als droog. Ze had er een gruwelijke hekel aan om een koude, drijfnatte jas aan te moeten trekken. Ze rilde even bij de gedachte. Ook de zuidwester was inmiddels droog en zorgvuldig zette ze deze op haar hoofd. Goed dat er een koordje aan zat, ze zou het jammer vinden als de wind ‘m te pakken kreeg. Ze had eigenlijk een hekel aan die zuidwester, het ruïneerde haar kapsel, voor zover haar weerbarstige pluizenbol te ruïneren was, tenminste. Maar aangezien een paraplu met deze wind ook al geen optie was zat er weinig anders op. Ze had er wel even over nagedacht, heel even en met een grote glimlach. Ze zag zichzelf al gaan, krampachtig aan een weggeblazen paraplu hangend. Een soort Mary Poppins, maar dan wat minder gracieus.

Op straat hapte ze naar adem, de harde wind maakte het ademen moeilijk. Geconcentreerd zette ze de ene voet voor de andere. Het was haast niet mogelijk plassen te ontwijken, hier en daar stonden de straten blank. Voorbijrijdende auto’s zorgden voor een koude waaier van regenwater. Met een grimmig lachje bedacht Wilma dat de lieslaarzen echt zo gek nog niet waren.

Gelukkig hoefde ze niet heel ver te lopen, het vervoersbedrijf waar ze de scepter zwaaide, was dichtbij. Opgelucht pelde ze haar drijfnatte bovenkleding af. Die jas was ook al niet meer wat het geweest was, dacht ze met enige spijt toen ze de natte plekken op haar bovenarmen ontdekte.
Haar humeur, toch al niet al te best vandaag, dreigde volledig te verzuipen toen ze op het stoeltje voor haar kantoor een gedaante waarnam met een rol papier onder zijn arm. Inwendig zuchtend herkende ze die nieuwe knul. Zo’n enthousiast en vasthoudend type, dat de hele dag door goede ideeën meende te moeten spuien. Ideeën als water, dacht ze grimmig bij zichzelf, en dat was op zo’n verzopen dag niet echt een aanbeveling. Hoewel, er zaten soms ook best bruikbare ideetjes bij, dat moest ze wat onwillig aan zichzelf toegeven.

‘Dag mevrouw de directeur.’

‘Dag Mathijsen, je bent er vroeg bij vandaag.’

‘Ja ziet u, ik heb een geweldig idee.’

Ik was er al bang voor, dacht Wilma bij zichzelf, hardop gevolgd door: ‘Kom maar even binnen dan.’

De deur was nauwelijks gesloten of de jongeman barstte los in een stortvloed van woorden, waarbij hij druk met zijn vinger op de uitgerolde tekening wees.

‘Gaat dat werken?’ vroeg Wilma, met één wenkbrauw opgetrokken.‘

Natuurlijk. Ik heb het uitgeprobeerd.’

‘Uitgeprobeerd?’

‘Ja, ik heb de hele nacht doorgewerkt.’

Tegen hardwerkend enthousiasme kon ze niet zo heel veel hebben. Hoewel…‘Ik wil het toch even zien.’

En zo stonden ze even later in de grote garage. Het overvloedige regenwater had zich via de kiertjes naar binnen gewerkt, de zwarte banden stonden inmiddels in een laagje van een paar centimeter water.

‘Ziet u wel, het is echt nodig!’

Wilma knikte. Er moest inderdaad nodig wat gebeuren. Wie weet wat het effect van al dat water zou kunnen zijn. Het was hooguit goed  voor de plantjes. Hoewel…Terwijl Wilma het tafereeltje van buiten het voertuig beschouwde opende Mathijsen een portier en stapte in. Hij drukte op een knop en de motor startte.
De wielen werden langzaam ingetrokken achter een aantal waterdichte kleppen. Tegelijk ontvouwde zich aan de zijkanten een groot luchtkussen en onder een luid geruis en heftig opspattend water verhief de bus zich enkele centimeters en gleed majestueus naar de deur.

Daar stopte hij en met een nieuwe druk op de knop zag de bus er weer precies zo uit als voorheen.
Dat gold niet voor Wilma.

Het mysterie van de kersenvlaai

We hebben de afgelopen tijd ons rantsoen pech en stress voor enkele maanden opgesoupeerd en daar hebben we, wie zal het ons kwalijk nemen, even meer dan genoeg van.

Het weer is eindelijk goed, de terrassen mogen weer gevuld én de weersvoorspelling geeft redelijk aangename temperaturen aan. In zo’n geval moet je niet te lang aarzelen en zo komt het dat we onszelf na een stevige autorit terugvinden in een lieftallig hotelletje in het Limburgse land. Nader aangeduid: in de tuin en in de zon. Heerlijk!

Het is meteen duidelijk dat we niet de eersten of de enigen zijn die alhier van de rust en het mooie weer wensen te genieten, maar dat is ook niet meer dan logisch. Er blijft nu slechts één ding over wat ons geluk vagelijk overschaduwt, maar we kunnen redelijkerwijs verwachten dat de ober ons op dit punt zal kunnen verlichten.

‘Twee koffie, alstublieft, en twee stukken van die onovertroffen Limburgse vlaai met slagroom.’

‘Wilt u kersen-, linzen-, appel- of abrikozenvlaai?’

Nou lijkt dat een redelijk uitgebreid aanbod, maar de absolutie favoriet ontbreekt toch nog in deze opsomming. Tegen beter weten in informeer ik nog: ‘Geen kruimelvlaai?’

Maar nee, geen kruimelvlaai, die is er dus niet. Op zo’n mooie dag dient er niet gezeurd te worden, dus we bestellen één stuk abrikozen- en één stuk kersenvlaai. Jawel, mét slagroom, je dacht toch niet dat ik die zou vergeten?
Enkele minuten later worden de gevraagde versnaperingen gebracht en ik moet zeggen: heerlijk.

Ons gastronomisch geluk wordt echter al snel wreed verstoord door een zwart-gele indringer, die vrij hinderlijk tussen ons en de vlaaien heen en weer begint te vliegen.

Gillend en om zich heen zwaaiend springt mijn vrouw overeind. ‘Hans, pak ‘m !’

Als galante ridder, je kent me, spring ook ik overeind. Misschien iets te enthousiast, want mijn voorbeeld wordt acuut gevolgd door mijn kopje koffie. In mijn, wellicht wat onhandige, poging de ramp iets minder groot te maken vliegt ook de tweede kop over tafel en een plens koffie weet juist de witte bloes van de toegesnelde ober te bereiken. Het vaasje bloemen kan het allemaal niet aanzien, en het duikt de tafel af, recht op de steentjes van het terras. We hebben nu een driedimensionale puzzel van een vaasje.

De ober, door de plotselinge koffiedouche verrast, maakt een onverhoedse en onwillekeurige beweging. Op zich geen probleem, als die dame aan het tafeltje naast ons niet toevallig haar lepel had opgeheven om een hap ijs naar de mond te brengen. Een flinke hap ijs, en het leek roomijs. Helemaal controleren kon ik het niet, want de hap ijs had door de schok waarmee de ober haar arm raakte, zijn toevlucht gezocht tot lagere regionen, en het past een heer niet om op een dergelijke plaats, op een openbaar terras nog wel, hier nader onderzoek naar te doen.

Het directe effect was echter wel hoor- en zichtbaar. Met een gil sprong ze overeind en deelde haar vermeende aanvaller een tik uit die er niet om loog. Haar vriendin, die tegenover haar zat, meende niet achter te kunnen blijven en zette fortissimo de tweede stem in.

Ondertussen verleg ik mijn reddingspoging naar de belangrijkste items op tafel: de bordjes met vlaai, die lichtelijk staan te soppen in de koffie, die ook tot hier is doorgedrongen.

Daar sta ik dan, ietwat bedremmeld, naar het slagveld te kijken.

Met de beide bordjes in de hand wacht ik tot de ober, die met zijn hand op zijn wang mij enige verzengende blikken toezendt, de grootste schade probeert op te lossen.

De kersenvlaai smaakt daarna niet meer als voorheen. En zeg nou zelf: dat is toch wel heel mysterieus…

De kat van de buren

Katten die een ravage aanrichten in je tuin? Daar bedenk ik de perfecte oplossing voor…

Afbeelding door Jackson Jost via Unsplash

Nadat de kat van de buren voor de zoveelste keer mijn bloembed vakkundig en grondig naar de filistijnen had geholpen kon ik er niet meer tegen en hing ik bij de buurvrouw aan de bel.

Zoals wel meer katteneigenaren werd ze niet bepaald warm of koud van de problemen die haar lievelingen hadden aangericht, maar ze wilde me toch nog wel een tip meegeven:

‘Ach buurman, maak je niet zo druk, er zijn toch nog zat planten over? Maar als onze Mimi, de schat, naar jouw planten gaat, dan pak je toch gewoon de plantenspuit. Daar houdt onze Mimi niet van, en het is nog goed voor de planten ook. Nou, dàg buurman!’

De deur sloot voor mijn neus en daar stond ik dan. Haar advies was natuurlijk maar flinterdun. Wie gaat er nu de hele dag gewapend met een plantenspuit in zijn tuin zitten om een eventuele indringer weg te jagen? Zul je net zien, de hele dag geen kat in beeld tot het moment dat je even naar binnen gaat voor een versnapering of een sanitaire noodzakelijkheid. Dergelijke momenten worden door katten in het algemeen en die ellendige Mimi in het bijzonder misbruikt om de grootst mogelijke ravage aan te richten. En wat dacht je van de nacht, bij uitstek de tijd waarop het kattengespuis rondsluipt en argeloze muizen en vogeltjes verschalkt. En nog erger: mijn bloembed! En met niet meer middelen ter verdediging dan een eenvoudige plantenspuit! Ik zou geen oog meer dichtdoen!

Nee, dit probleem vroeg om een iets gedegener oplossing dan een plantenspuit. Het idee van het water spuiten is zo gek nog niet, maar dat water mag wat harder en wat verder. Ik zag de kinderen van drie deuren verderop wel eens op de hete, zomerse dagen met buitensporig grote waterpistolen. Misschien is ‘waterkanonnen‘ een beter woord. Dat leek me precies wat ik nodig had.

De plaatselijke speelgoedhandel had precies wat ik nodig had. De Super Max XXL, dat leek me wel een aardig formaat. Thuisgekomen vulde ik het niet onaanzienlijke reservoir met water en posteerde mijzelf op een stoeltje bij het grootste gat in de heg. Niet meer dan logisch toch, dat de sluipende onverlaat de meest voor de hand liggende route zou nemen? Nou, fout gedacht dus. Vijf meter verderop flitste een gestreept kattenlijf door kleiner, iets beter verborgen heggengat.

Zo’n grote Super Max XXL, goed gevuld met water, zwenkt helaas niet zo snel als gewenst, en daarom miste ik de indringer op grote afstand.

Voor alle problemen heb je oplossingen. Je moet gewoon een beetje creatiever en professioneler denken, dus in minder dan geen tijd was ik terug in de winkel, waar een gelukkige verkoper mij nog van een twintigtal exemplaren kon voorzien. In het tuincentrum verzekerde ik mij van de nodige meters tuinslang. De ruim twintig waterkanonnen plaatste ik strategisch in de tuin, waarbij alle mogelijke gaten in de heg bestreken konden worden. Uiteraard aan alle kanten, behalve Mimi houd ik zo ook alle overige Felixen en zo buiten mijn terrein. Met de tuinslang verbond ik alle reservoirs met elkaar, zodat ik geen tijd hoefde te verspillen aan het bijvullen. Het uiteinde koppelde ik aan de buitenkraan aan.

Nu nog twee dingen in huis zien te halen, en dan was ik klaar. Een bewegingscensor en een automatische bediening. Het is een hoop werk, maar dan heb je ook wat. Een uurtje later keek ik vol trots naar mijn volautomatische kattenverjager. Laat die verwenste Mimi of een van haar mauwende soortgenoten slechts een kattenhaar in mijn tuin steken of er breekt een orkaan van waterkanonnen los, waar de honden geen brood van lusten. Bij wijze van spreken dan, want het gaat natuurlijk om katten.

Als ik een uurtje later tevreden aan de koffie zit, zie ik tot mijn onuitsprekelijke vreugde hoe de kattenverjager enkele keren in werking treedt als dat ellendige beest een poging doet de verboden grens te overschrijden. Trots en tevreden over mijn werk nip ik nog eens behaaglijk van mijn koffie.

Het gerommel in de keuken vertelt mij dat mijn vrouw van haar werk is thuisgekomen.

‘Weet je wat ik gedaan heb, lieverd,’ roep ik vol trots, ‘die ellendige kat kan nooit meer in onze tuin komen. En weet je hoe ik dat gedaan heb?’

Op de drempel zie ik haar staan. Geschrokken en doorweekt.

‘Oh… je weet het al, geloof ik…’

Janus de pottenbakker

Met veel gepiep en gekraak draaide het deurtje van het schuurtje open en Janus Bergman trad binnen. Een kort momentje wachtte hij om zijn ogen te laten wennen aan het spaarzame licht. Het raampje liet niet veel licht door, het zat zo vol met spinnenwebben en stof dat zelfs de dikke boom voor het raam maar nauwelijks zichtbaar was. 

Een druk op de lichtknop en een kleine gloeilamp, relikwie van een voorbij verleden, zorgde ternauwernood voor voldoende licht boven de werkbank. Janus hing zijn pet aan de spijker naast de deur en wreef zich eens in zijn handen. Dat was het enige nadeel hier, een verwarming ontbrak.

Het schuurtje met de werkbank en alle spulletjes was zijn lust en zijn leven. Dat was zeker zo sinds Mien was weggegaan, al zoveel jaren geleden. Daarna was er geen vrouw meer in zijn leven geweest, niemand met wie hij in de ochtend een beschuitje of een sneetje brood kon eten. Dat was van de ene kant jammer, hij had ook zo zijn behoeftes. Van de andere kant bespaarde hem dat de nodige huiselijke vergaderingen over wie of wat in huis zou moeten doen. Goed, al die dingen moesten nu ook gebeuren en nu alleen door hemzelf, maar hij kon tenminste zelf bepalen wanneer of hoe vaak. Van overdreven hygiëne had hij nooit gehouden, van een beetje stof of wat vegen zou hij beslist niet doodgaan. En als dat wel zo was, jammer dan. Tegenwoordig sliep hij in een hangmat, dat bespaarde bovendien een hoop beddengoed.

Uit de luchtdichte voorraadbus viste hij een nieuw blok klei op, maakte het zo vochtig als nodig was en zette het op de draaischijf. Hij nam plaats op het krukje en trapte met zijn voeten de draaischijf aan. Het was elke keer weer magisch hoe hij onder zijn vingers vanuit een blok klei een vaas of beker kon zien ontstaan. Hij had inmiddels een hele verzameling vazen klaar staan. Als ze droog genoeg waren kraste hij met een graveerstift aan de onderzijde zijn initialen.  Dat hoorde erbij, de handtekening van de meester. Dan waren de werkstukken nog niet klaar, ze moesten altijd nog wat verder drogen voor ze in de oven mochten. Zette je de vazen te vroeg in de oven, dan liep je het risico dat ze uit elkaar zouden klappen. Janus had er gevoel voor, misbaksels kwamen bij hem maar zelden voor.

Pas toen het buiten helemaal donker was geworden knipte Janus het lichtje in het schuurtje uit. Het was weer een goede avond geweest en langzaam schuifelde hij terug naar het woonhuis.