Alle berichten van Hans van Gemert

Het zondagochtendgeluid

Het zondagochtend-geluid

Ik kijk op mijn wekker. Half zeven. En dat op een zondagochtend. Na een hele week de wekker die om vijf uur vrolijk begint te jengelen mag ik van mezelf op zondag uitslapen. Maar iets of iemand buiten is het daar niet mee eens. Daar is het geluid weer. Het klinkt als ….
Afbeelding van Gerhard G. via Pixabay

Afbeelding van Gerhard G. via Pixabay…

…een orkest van een aantal beroerd gestemde tandartsboren.

In een eerste opwelling trek ik het dekbed stevig over mijn oren. Een kansloze actie, want ik krijg het al snel knap benauwd. En wat erger is: het helpt geen fluit, het tandartsboor-ensemble scheurt met gemak door deze barrière heen.

De tweede opwelling laat mijn hoofd onder mijn kussen verdwijnen, met mijn handen daarbovenop tegen mijn oren gedrukt. Al even kansloos, want even benauwd en ook dit helpt voor geen meter.

Voor opwelling nummer drie moet ik mijn warme, comfortabele bedje verlaten en ik weet al dat de confrontatie van mijn voeten op het koude zeil de laatste restjes van mijn slaap onherroepelijk zal verdrijven.

Een nieuwe aanval op mijn trommelvliezen doet me beseffen dat elke poging om nogmaals naar dromenland af te reizen sowieso een kansloze exercitie zal zijn en met gepast chagrijn werp ik het dekbed van me af. Het inderdaad koude zeil maakt het er niet beter op, de lichte aanvaring van mijn kleine teen met de stoelpoot naast mijn bed trouwens ook niet. Een kort moment weet ik met een gepaste kreet zelfs de herrie van buiten te overstemmen. Mijn humeur keldert in een rap tempo, zeker omdat ik inmiddels ook het geluid meen te herkennen. Geen tandartsboren, het is veel erger. Een bladblazer, en zo te horen een grote ook. Dat kan maar één ding betekenen: de buurman.

Na met enige moeite naar het raam te zijn gestrompeld, mijn kleine teen doet gemeen pijn, ruk ik het gordijn open. Iets te fanatiek, iets te hard, het eindstopje op de gordijnrail kan het geweld niet aan, en daardoor vliegen allerlei gordijnrollertjes en -haakjes door de kamer, het gordijn zelf blijft in mijn handen achter. En aangezien ik geen half werk lever, het is naast het overgordijn ook de vitrage die is losgekomen. Met mijn gebruikelijke geluk vind ik onderdelen van het ijzerwerk vanavond in mijn bed als ik me net lekker omdraai. Maar dat is dus iets voor vannacht.

Nu de gordijnen verdwenen zijn stroomt het vroege ochtendlicht door het grote raam ongehinderd fel de kamer in. Dat raam werkt trouwens naar twee kanten, in mijn slaapkostuum kan ik in de meeste sauna’s uitstekend voor de dag komen, voor het open raam is het toch wat onthullender dan gewenst. Het is maar goed dat ik dat overgordijn nog in mijn hand heb en met een snelle beweging weet ik de al te uitbundige onthullingen te verbloemen. Het is in ieder geval niet de beste outfit om voor het open raam de buurman eens naar behoren de les te lezen. Want, dat is me ondertussen wel duidelijk geworden, het is inderdaad de buurman en het is inderdaad een buitenmodel bladblazer die hij nogal fanatiek hanteert.

Een stevige schreeuw in zijn richting komt helaas niet aan. Dat komt op de eerste plaats door het gejank van die ellendige bladblazer, maar bovendien heeft hij een enorme koptelefoon op zijn oren staan. Misschien is hij onverwacht een muziekliefhebber, maar vermoedelijk wil hij gewoon graag hinderlijke geluiden buiten zijn oren houden. Schreeuwende buurmannen, bijvoorbeeld.

Tijd voor een iets intensievere schreeuwactie. Ik begin met het zo wijd mogelijk open zetten van het naar binnen draaiende raam, en vervolgens wil ik met beide handen een soort toeter maken waardoor ik nog wat harder kan roepen. Maar ja, dat gordijn blijft zonder een assisterend handje niet in de beschermende positie zitten. Het komt dus neer op snelheid en timing. Terwijl de bescherming naar de grond zakt weet ik een ware oerwoudkreet op volle kracht de tuin in te slingeren, en daarna duik ik naar beneden om het gordijn weer op te pakken. Snelheid is belangrijk, want het moet de buurman wel duidelijk zijn wie hem zojuist vriendelijk heeft toegeschreeuwd, en dus kom ik weer snel overeind. Iets te snel, iets te onvoorzichtig, want onderweg komt mijn hoofd het raam tegen. En niet te zuinig ook.

Als ik weer bijkom is het al laat op de ochtend. Mijn hoofd bonkt en gonst op een hoog niveau, en is voorzien van een bult van heb-ik-jou-daar. Maar, dat is dan weer een gelukje, de buurman is inmiddels klaar met zijn bladblazer!

Dit verhaal is geschreven naar aanleiding van een schrijfuitdaging op Schrijvelarij, waarbij het stukje in de inleiding is gegeven.

Beslommeringen van een directeur

Evert-Jan van Stoetewael keek vanuit zijn directiestoel naar buiten. Dat was misschien het enige voordeel van zijn werk, een kantoor op de bovenste verdieping en met een fantastisch uitzicht over stad en streek.

Zijn vader en grootvader waren vóór hem ook directeur geweest van het familiebedrijf, een van de grootste zuivelfabrieken uit het gewest. Trotse mannen met een groot plichtsbesef en een enorme werklust. Evert-Jan had dat wat minder. Begrijp me goed, hij was niet lui aangelegd en met zijn plichtsbesef was ook niets mis. Als het nu maar een ander soort fabriek was geweest. Tandpasta of zo. Want een zuiveldirecteur met een koemelk-allergie, die letterlijk over zijn nek ging bij de aanblik van een glas melk of een bekertje yoghurt, dat maakte niet bepaald een sterke indruk.

Evert-Jan zuchtte diep. De dag was vandaag ook al niet best begonnen. Hij had juist zijn auto geparkeerd en was op de voordeur afgestapt toen hij een penetrante geur opving. Achterom kijkend zag hij bruine voetstappen en een blik onder zijn schoenzolen bevestigde zijn bange vermoeden. Door binnen te lopen zou hij de nieuwe mat opsieren met vlekken en een stevige geurvlag. Dat mocht niet gebeuren en die schoenen moesten dus schoon. Zijn vingers waagde hij daar niet aan, zijn gouden vulpen ook niet. Uit de grote asbak bij de voordeur zocht en vond hij tussen de peuken een afgebrande lucifer om daarmee de ongerechtigheden weg te pulken. Toen de lucifer brak en hij alsnog met zijn vingers in de smurrie terecht kwam ontsnapte hem een kreet van ergernis. Hij prees het lot dat hij altijd een stevige zakdoek bij zich had, zeg maar formaatje tafelkleed, en veegde hiermee zijn vingers schoon. De zakdoek vouwde hij zorgvuldig op en stopte deze gedachteloos weer in zijn broekzak. Een kwartiertje later kwam hij deze  echter weer tegen toen hij werd overvallen door een flinke niesbui bij de aanblik van een nieuwe reclameposter met daarop prominent een glas melk.

Een kwartiertje poetsen in de toiletruimte, waarbij het hele programma aan zeepjes uit de kast werd gehaald, had het grootste deel van de dampen die rond vingers en neus waren blijven hangen min of meer weggewerkt.

De zakdoek had hij niet meer in zijn broekzak durven steken. Even had hij getwijfeld, misschien zou hij met een schaar de vuiligheid kunnen wegknippen, maar nadere inspectie leerde dat dit een hopeloze exercitie zou zijn. Met spijt schoof hij de zakdoek in de afvalbak in de toiletruimte. Met een vage grijns bedacht hij dat de geur daar in ieder geval minder uit de toon zou vallen. Wel jammer, hij zou weer naar de winkel moeten voor nieuwe zakdoeken.

Een mooie dag

Het was nog vroeg in de ochtend, maar het zonnetje scheen al volop. Het beloofde een prachtige dag te worden, zo een die het liefst met koffie, een croissantje en een krantje begonnen wordt. Het krantje hoefde niet per se vers te zijn, de andere delen van dit ochtendensemble uiteraard wel.

Bert had een ideaal plekje gecreëerd, een houten bankje dat hij juist voor het grote raam van de winkel had geplaatst. Dat was een slimme gedachte geweest, want nu was er altijd wel aanloop, of het nu om een winkelaankoop binnenshuis ging, of enkel een praatje daarbuiten. En met een beetje geluk kwam het van het praatje toch tot de een of andere noodzakelijkheid die hij toevallig in zijn winkel op voorraad had.

Toch was het bankje in de regel zo vroeg op de ochtend vaak nog leeg, en het was daarom een verrassing dat hij Willem aantrof, die met een vrolijk gezicht de vroege ochtend inkeek.

‘Goedemorgen, ‘ groette Bert,  ‘je bent er vroeg bij vandaag.‘

‘De morgenstond, Bert, je weet het. Heb je voor mij toevallig ook zo’n lekker bakkie koffie?’

‘Voor jou altijd. Als je er een croissantje bij wil, ga je gang.’

Even aarzelde de hand van Willem boven het broodmandje, maar op het laatste moment trok hij, geheel volgens het gebruikelijke ochtendritueel, zijn hand terug. ‘Nee, ik wil je niet van je ontbijt beroven, jij hebt het harder nodig dan ik!’

Het gesprek ontlokte bij beide mannen een glimlachje, het was een goede, gebruikelijke start van de dag, al was het vandaag dan vroeger dan anders.

‘Ik ga de stad uit,’ verduidelijkte Willem, ‘ze halen me straks op. Maureen en de kinderen komen opa weer eens uitlaten.’

‘Ah, vandaar het vroege tijdstip,’ begreep Bert.

‘Weet je, voor mij hoeft al die heisa niet zo, maar de kleinkinderen vinden het leuk, en dat vind ik dan weer leuk. ‘

‘Dat snap ik wel,’ antwoordde Bert, en hij begreep het ook werkelijk, al was hijzelf niet gezegend met kinderen of kleinkinderen. ‘Waar gaan jullie heen?’

Willem haalde zijn schouders op. ‘Geen idee, dat is elke keer weer een verrassing. Heb je nog wat van die koffie?’

‘Natuurlijk.‘

Even was het stil, terwijl beide mannen van hun koffie nipten. Omdat het zo’n heldere zonnige dag was, kon je in de verte op de landweg een klein stofwolkje groter zien worden.

‘Kijk,’ wees Bert, ‘daar zul je ze hebben, ‘

‘Ja,’ antwoordde Willem, en zo snel als hij kon dronk hij zijn koffie op, ging staan en klopte stof en wat denkbeeldige pluisjes van zijn broek af.

‘Nou, veel plezier dan.’

‘Dank, dat zal wel lukken.’ Die laatste woorden klonken wat gehaast, want de wagen was inmiddels vlak voor de winkel gestopt. Het portier ging open en twee blonde kinderen kwamen uit de wagen en op Willem af gehuppeld. ‘Opa!’

Een momentje moest Willem zich schrap zetten om zich staande te houden tegen het aanstormende jeugdig enthousiasme.

‘Dag schatten van me!’

De begroeting was kort en hevig, en het duurde ook niet lang voor Willem met zijn kleinkinderen was ingestapt. Al even snel was de auto gestart en weggereden.

Bert keek het vertrekkende gezelschap na tot het niet meer dan een stipje aan de horizon was. Hij knipte eens met zijn vingers, raapte de lege koffiebekers op en liep ermee naar binnen. De zon scheen nog steeds in een helderblauwe hemel.

Het zou beslist een mooie dag worden.

Het oude winkelpand

Waarom ben ik hier toch naar binnen gegaan?

1. Hij

Het eerste dat me opvalt als ik de deur van het oude winkelpand open maak, is de stilte. Een haast gewijde, maar vooral stoffige stilte kruipt me tegemoet. Het woord ‘welkom’ op de versleten mat doet vreemd aan, er is niets om welkom te heten, niets om het te zijn. Het pand is verlaten, vergeten. Scheuren in de rolluiken die voor de ramen zijn bevestigd laten maar enkele lichtstralen binnen.
Onverlaten hebben de overgebleven rijkdommen al lang geleden geplunderd, de onwaardige restjes zijn achtergebleven. Er ligt een tafel waaraan één poot ontbreekt. Het tafelkleed, half verteerd, is eraf gegleden. Een oude stoel ligt er langs. Er liggen scherven van flessen. Wat todden. Aan de muren zijn lichtere vlekken te zien waar eens mooie reclameposters gehangen hebben. Eén half afgescheurd aanplakbiljet hangt er nog, het prijst de reclameaanbiedingen van die laatste week aan. Twee tubes tandpasta voor de prijs van één. Kaas, melk en yoghurt met 10 procent korting. De prijzen zijn nog in guldens. Kun je nagaan hoe lang dit pand al leeg staat.
Wil ik dit eigenlijk wel? Waarom ben ik toch op die uitnodiging ingegaan? Ik weet het niet, het is één van die raadsels in het bestaan, één van de dingen die door het leven op je programma worden gezet. Het lichtknopje reageert niet. Natuurlijk niet, bedenk ik me, de stroom is al lang geleden afgesloten. Zonder extra licht probeer ik door te lopen, het is goed te weten dat ik een doosje lucifers in mijn zak heb, voor als het té donker zou gaan worden. Of het voldoende is, wie zal het zeggen. Had ik maar een kaars meegenomen, het is een gedachte die een glimlachje op mijn gezicht brengt. Wie heeft er tegenwoordig nou kaarsen op zak!
Volgens instructie open ik de deur achterin de winkelruimte. Hier is het nog donkerder, het schaarse licht dringt hier nauwelijks nog binnen. Aarzelend stap ik naar binnen. Ik kom niet ver. Ik voel plotseling een hand op mijn schouder.

‘Sta stil, niet verder lopen!’ klinkt een hese stem.

2. Zij

De sleutel brandt in mijn zak. Niemand heeft gemerkt dat ik hem heb weggenomen. Het is ideaal, het betekent een plekje voor mezelf, een plekje waar ik ongestoord mezelf kan zijn, met wie ik ook maar wil. En kan doen wat ik wil. En ook dát is een voordeel.

Voor vandaag heb ik voor mezelf een bijzondere verrassing op het programma gezet. Niet alleen voor mezelf, trouwens. Eindelijk, eindelijk!

Achter de tralies is het matglas van het kleine raampje in de achterdeur heel gebleven, op enkele barsten na. De achterdeur piept en kraakt als ik hem open. Ik kijk snel om me heen, wurm mezelf naar binnen en trek de deur zorgvuldig dicht. Die achterdeur is mijn geheim, dat wil ik graag zo houden.

Als ik om me heen kijk zie ik overal stof. Elke beweging doet iets ervan opdwarrelen, brengt iets ervan in de atmosfeer. Alles doet denken aan oude tijden. In mijn fantasie zie ik langs de wanden brandende fakkels. Onwillekeurig voel ik in mijn broekzak of ik een doosje lucifers bij me heb. Niet dus. Het is niet belangrijk, fakkels heb ik toch ook niet.

Zorgvuldig leg ik enkele attributen in de kale winkelruimte om het allemaal wat overtuigender te laten lijken. Met plastic handschoentjes vis ik het tafelkleedje dat ik op de stort had gevonden uit de tas en drapeer het voorzichtig over de restanten van de tafel. Er komt een zurige lucht van het ding af, een soort van verlopen yoghurt-damp. Smerig, maar het zorgt dat het allemaal wel echter is. Sfeer is belangrijk, het maakt mensen alert – of juist niet.

Tevreden kijk ik om me heen. Het is ideaal. Ik voel de grijns op mijn gezicht als ik naar het schermpje van mijn telefoon kijk om de tijd te raadplegen. Een kwartier nog, waarschijnlijk minder. Hij komt altijd te vroeg opdagen. Terwijl ik voorzichtig loop om het stof op de vloer niet teveel in beweging te brengen ga ik naar het achterste vertrek. Door een kiertje kan ik zien wat er gebeurt. Het duurt inderdaad niet lang, hij is keurig op tijd. Ik zie hem schattend om zich heen kijken. Een enkel lichtstraaltje valt toevallig op dat gezicht met die eeuwige tandpastagrijns.

Langzaam komt hij dichterbij. Heel langzaam. Maar het is geen probleem. Ik kan wachten, ik ben er klaar voor. Met de schaar in de aanslag wacht ik tot hij hier binnen komt. En dat moment is bijna daar. Even later leg ik mijn hand zwaar op zijn schouder. ‘Sta stil, niet verder lopen!’

3. En dan…

Mijn hart slaat een slag over en haalt dat daarna bonkend in. Heel voorzichtig draai ik mijn hoofd om.  Ik zie een gestalte, maar het is te donker om meteen te zien wie het is.

‘Heb ik je laten schrikken?’

Mijn vrouw!  Altijd van dit soort grappen! Opluchting en ergernis strijden om de voorrang.

‘Lekker hoor!’ antwoord ik wat mat.

‘Ja dus!’ Ik hoor haar giechelende lachje. ‘Nou, wat vind je ervan?’

‘Waarvan?’
‘Nou, van dit winkelpand natuurlijk.’
Ik kijk schattend om me heen. ‘Als het maar wat lichter zou zijn.’
‘Sorry, het licht is afgesloten en ik heb geen lucifers bij me.’
‘Ik heb een aansteker.’ Ik laat een vlammetje oplichten, dat flakkerend iets prijs geeft van de ruimte waarin we ons bevinden.
‘En?’

‘Het lijkt me heel geschikt. En verschillende ruimtes, dus we kunnen alles doen wat we op ons programma hebben staan.’

‘Dat dacht ik ook. We zouden fakkels langs de muren kunnen doen.’

‘En op die toonbank misschien wat van die versleten tafelkleedjes.’
‘Misschien ook wat maskers? Met die oplichtende tandpasta-tandjes?’
Ik knik, in dat blauwe licht worden die tandjes extra fel verlicht. Voor het griezelige effect is dat het mooiste. En natuurlijk hier en daar wat troep langs de kanten. Het is allemaal sfeerverhogend.

‘En voor het bloederige effect zorgen we voor yoghurt met aardbeienjam. Heel veel aardbeienjam. Dat is nog lekker ook.’

‘Precies.’

‘Ik zie het wel zitten, dit is een ideale plek!’

We knikken beiden instemmend. Stoffig, verlaten en een tikkeltje griezelig en geheimzinnig. Beter kan haast niet voor het griezelfeestje van onze kaartclub.

‘Waarom heb jij trouwens die schaar in je hand?’

‘Jij heb die nieuwe trui aangedaan vandaag. Ik snap niet dat jij dat niet voelt, maar ik kan er niet meer tegen.’
Ze grijpt in mijn nek en met een snelle beweging knipt ze het altijd omhoog stekende labeltje van mijn nieuwe trui af.

het maanmeisje

Zoiets laat je toch niet aan je voorbij gaan!

Afbeelding door Michael via Unsplash

Met haar armen als steuntjes onder haar hoofd staarde Mona in spanning door het raam naar buiten. Het was bijna zover, de donkere hemel begon aan de horizon al wat te verkleuren. Jammer dat vanuit haar slaapkamerraam de horizon allereerst vol stond met bomen en gebouwen, ze zou daardoor net een beetje langer moeten wachten. Wachten duurt altijd erg lang, vooral als het laat is en je erg moe bent. Mona’s ogen werden kleiner en kleiner en dreigden keer op keer dicht te vallen. Maar dat mocht niet gebeuren, het was per slot van rekening maar één keer per maand volle maan. En vooral deze keer moest ze alert zijn.
De lichte verkleuring aan de horizon nam in sterkte toe, het kon nu niet lang meer duren. Mona ging een beetje rechter zitten en gooide het raam open. Even huiverde ze, de nachttemperatuur was lager dan ze had gedacht. Dat was geen punt, ze kon altijd nog het vest aantrekken dat ze voor alle zekerheid klaar had gelegd.
Daar, het eerste lichte streepje maanlicht piepte achter de bomen uit. Nerveus ging Mona nog een beetje rechter zitten, haar hand reikte naar de kaart die voor haar lag. Zou ze die mee moeten nemen? Ze zou het zeker doen, ze moest er niet aan denken om op het laatste moment teruggestuurd te worden voor zoiets onbenulligs als een vergeten kaart. Haar ogen gleden nog eens over de tekst.


Uitnodiging voor het maanfeest.

Wil je ook komen?

Zorg dan dat je bij de eerstvolgende volle maan een uur na maansopkomst  klaar zit.

Er wordt voor passend vervoer gezorgd.

Maanmannetje.


Ze stopte de kaart in haar handtas. De eerstvolgende volle maan, dat was vandaag. Ze had geen moment getwijfeld, natuurlijk wilde ze gaan. Uitnodigingen voor maanfeesten werden nu eenmaal niet zo vaak uitgedeeld. Ze had zich feestelijk aangekleed, op haar jurkje stonden afbeeldingen van allerlei maanstanden, met enkele volle manen prominent in beeld. In haar oren droeg ze maanoorbellen, en ze had getwijfeld over passende maantatoeages. Maar haar angst voor naalden en pijn had haar hier toch van weerhouden. Ze wierp een snelle blik op de getallen van haar digitale klok. Een uur na maansopkomst, dan zou het gebeuren. Ze had de precieze tijden opgezocht en telde nu de laatste minuten en seconden af.
De maan stond inmiddels vol en stralend in de nachtelijke hemel. Het licht was bijna fel genoeg om er bij te kunnen lezen. Toen gebeurde het. Een manestraal reikte uit vanaf de heldere maanschijf en reikte naar de aarde, steeds verder, steeds dichterbij haar. Met een kleur van opwinding zag Mona hoe de straal door het venster naar binnen gleed en vlak voor haar bleef staan. Een zilveren stemmetje klonk. ‘Kom dan!’

De manestraal werd breder en breder, en vouwde zich open tot een lange ladder, waarvan het einde niet te zien was.

De trap leek een eindeloze lengte te hebben. Mona had geen keuze en ze begon te lopen. Aan het einde van de trap wachtte het maanfeestje.

vakantie in de boekwinkel

Misschien wel de beste plaats …

Afb. Pixabay

Afb. Pixabay

Marion parkeerde haar fiets tegen de gevel van het winkeltje. Het was een hele trap om vanuit het dorp de stad te bereiken, maar dat vond ze geen bezwaar. Hooguit in de winter, als het later licht werd. Nu was het zomer, en licht en warmte waren er meer dan genoeg. Trouwens, zie voor je wagen maar eens een betaalbare parkeerplaats te vinden.
Met gemengde gevoelens draaide ze het slot om. Deze week had ze het rijk alleen, haar collega’s waren allemaal op vakantie. Dat had zijn voordelen als je de scepter zwaaide in een boekwinkel, maar uiteindelijk was het natuurlijk de bedoeling om boeken te verkopen, niet om alleen maar rustig en ongestoord te gaan zitten lezen.

Natuurlijk had ze ook graag eens een vlucht willen boeken naar een mooi vakantieland in de vakantieperiode zelf. Maar haar collega’s hadden allemaal kinderen en meenden daarom het vanzelfsprekende alleenrecht te hebben op schoolvakanties. Haar baas, die het gesteggel al snel meer dan zat was had in een opvliegende bui de druk nog wat verhoogd en de knoop doorgehakt. En hier zat ze nu dan in haar eentje.
Eerst maar eens koffie, zo vroeg op de ochtend hoefde ze al helemaal niet op klanten te rekenen, het was vóór een uur of tien nooit erg druk. En bovendien, het halve land was op vakantie.

Na haar eerste kopje keek ze wat besluiteloos rond. Wat nu? Een boekje gaan zitten lezen? De stofzuiger of de stofdoek hanteren? Of toch nog maar een kopje? Zelf stelde Marion prijs op frisse, schone winkels, hygiëne was niet iets om licht over te denken. Het werd de stofdoek. De balie, het tafeltje en de vensterbank glommen snel weer stofloos, dus Marion keek om zich heen om een nieuwe uitdaging te vinden.

Ze kon natuurlijk de boekenplanken zelf eens gaan aanpakken, dat leek haar een goed idee. En om zichzelf te belonen stelde ze zich na een vijftal planken een nieuwe kop koffie in het vooruitzicht.

Al bij de eerste plank, waarop allerlei doe-het-zelf boeken stonden voor het breien en haken van poppen en knuffels, ontdekte ze dat het blijkbaar al erg lang geleden was dat iemand op dit uitgebreide schoonmaakidee was gekomen. Hoewel ze het liefst op de vlucht was geslagen veegde ze huiverend enkele dode vliegen weg, en wat poppen van haar onbekende leden uit het omvangrijke insectenrijk. Terwijl ze even later haar handen grondig met zeep waste mopperde ze nog op de beesten die zich zomaar op haar terrein durfden te wagen.

De tweede kop koffie had ze meer dan verdiend, vond ze zelf. Ze installeerde zich in de gemakkelijke stoel in de hoek van het winkeltje. Een goed boek in haar hand, het kopje koffie op het tafeltje. Hier zat ze een beetje uit het zicht van de deur, zodat ze niet zo snel betrapt zou worden als er iemand binnenkwam.
Het was nog steeds stil in het winkeltje toen ze na een paar uurtjes de laatste bladzijde omsloeg. Eigenlijk, vond ze zelf, kon het werken deze week toch ook als een soort van vakantie voelen.


Het was al dagen bepaald niet druk geweest, Marion had maar weinig boeken kunnen verkopen.

Het was lang geleden dat er zo’n zonrijke zomer was, een hogedrukgebied zorgde voor een ongekende hoeveelheid zonovergoten dagen. Buiten vielen de mussen van het dak, het was gewoon te warm om je lang buiten te wagen. Allemaal niet best om een kooplustig publiek naar de winkels te lokken. Hooguit supermarkten, drankhandels en ijsverkopers deden nog redelijke zaken en na dat soort noodzakelijke aankomen vluchtte iedereen terug om verlichting te zoeken tegen het felle, warme zonlicht in de beschutting van hun huizen, bomen of parasols.
Inmiddels had Marion tijd genoeg gehad om de hele winkel te poetsen. Met een keukentrapje had ze ook de bovenste planken kunnen bereiken, het kon er allemaal weer een tijdje tegen. Van thuis had ze een flinke ventilator meegesleept om op zijn minst de grote luie leesstoel van enige koelte te voorzien. Het was nog niet meegevallen op de fiets, maar het was dan toch gelukt. Noodzakelijk was de verkoeling wel, de waskaars in de etalage, die sfeer diende te geven aan de uitstalling van enkele romantische boeken, was van zonnige treurigheid geheel krom komen te staan. Enkele vliegen hadden de hoge temperaturen in de etalage niet overleefd. Met een snelle beweging veegde Marion ze eerst op de grond en trapte er nog eens op. Gewoon voor de zekerheid.

Haar collega’s hadden in deze vakantieperiode allemaal gekozen voor zonnige bestemmingen. Frankrijk, Italië, Spanje, dat soort landen. Een beetje grappig was het wel, in veel vakantieoorden werden de temperaturen van deze vaderlandse zomer niet gehaald. Het was een jaar geworden dat je niet voor de zon op vakantie wilde, maar dat je liever een vlucht zou boeken naar koudere bestemmingen. Toch wel komisch.
Vanuit haar leesstoel zag ze een grote limousine de straat inrijden. Daar zal wel airco in zitten, dacht ze. Tot haar verrassing stopte de wagen voor de deur en Marion schoot overeind. Zou het een klant zijn? Misschien een belangrijk figuur, een minister, een popster of zoiets?

Een chauffeur, een jonge man in een indrukwekkend uniform, stapte uit en opende het portier om een dame uit te laten stappen. Een beetje popperig vrouwtje, strak gekapt en gekleed en behangen met allerlei blinkende sieraden. Een beetje té, vond Marion.

De chauffeur opende nu ook de winkeldeur om de dame binnen te laten stappen. Met de dame kwam er ook een stevige parfumlucht binnen en Marion hoopte dat die damp ook weer snel zou vervliegen. Overdaad schaadt, zoveel was wel duidelijk.

Terwijl de dame naar de toonbank schreed bleef de chauffeur beleefd bij de deur wachten. Knappe jongen, dacht Marion en ze schonk hem een glimlachje. De chauffeur keek terug, beantwoordde de glimlach en Marion zag een verlegen blosje over zijn gezicht trekken. Het maakte hem erg aantrekkelijk en Marion voelde haar glimlach verbreden.

‘Zeg, word ik nog geholpen of hoe zit het?’

Met een andere, geforceerder glimlach keerde Marion zich naar de dame.
‘Wat kan ik voor u doen?’ Geroutineerd als ze was wist Marion haar opkomende irritatie te verbergen achter een vriendelijke glimlach. Bovendien was een klant toch ook wel een welkome onderbreking van haar boekenlees-werkvakantie. Het modepopje tegenover haar beantwoordde de glimlach niet en terwijl ze met haar parfum de atmosfeer in het winkeltje danig wist te verpesten tikte ze wat ongeduldig en druk op de toonbank.

‘Heb je ook tijdschriften, ik bedoel oude tijdschriften?’

Verbaast tilde Marion haar wenkbrauwen lichtjes op. ‘Oude tijdschriften? We hebben daar een heel rek met de nieuwste exemplaren. We verkopen trouwens ook heel wat boeken.’

‘Boeken wil ik niet,’ antwoordde de dame hoofdschuddend waarbij het glitterwerk om haar nek het licht van boven de toonbank fonkelend verspreidde, ‘daar staan niet genoeg plaatjes in. Nee, ik bedoel echt tijdschriften. Over vogels bijvoorbeeld, ik houd wel van vliegende beesten. Of over poppen in klederdracht. Misschien iets over vakantiebestemmingen.’

‘Natuurlijk.’ Marion kwam achter de toonbank uit, ging de dame voor naar de tijdschriftrekken waarin de tijdschriften trapsgewijs uitgestald stonden en wees vluchtig enkele mogelijke kandidaten aan.

‘Maar heb je ook oude exemplaren? Die zijn vast goedkoper.’

Even keek Marion van de dame naar de chauffeur, die bij de deur druk bezig was niet naar zijn opdrachtgeefster te kijken, en weer terug naar het gefonkel tegenover haar.  ‘Wat een pinnig en onvolwassen type,’ dacht Marion bij zichzelf. ‘Een slee van een wagen, wie weet wat voor wagenpark ze nog meer in de garage had staan, rijk in de overtreffende trap en toch alles goedkoop willen hebben.’ Die gedachte bleef uiteraard heel professioneel verborgen.

‘Zeker, maar niet meer van alle titels.’

‘Kunt u die nog bestellen?’

‘Natuurlijk, maar helaas niet meer voor een kortingsprijs, dat kan ik in de boeken niet verantwoorden.’

‘Nou dan wil ik ze niet.’

‘Dat spijt me.’

De dame keek Marion een momentje vuil aan, draaide zich nuffig om en stapte vliegensvlug naar de deur. De chauffeur, verrast door  de snelle vlucht, had nog geen tijd gehad om de deur te openen.

‘Nou Rijk, doe je die deur niet open?’ bitste de dame, waarop de chauffeur met een hoogrode kleur in actie kwam. Terwijl de dame de winkel uitstapte keek de chauffeur nog eens naar Marion en haalde lichtjes verontschuldigend zijn schouders op.

‘Zes uur?’ vroeg de chauffeur terwijl ook hij naar buiten stapte.

Het ging helemaal vanzelf, er was niets wat ze er tegen kon doen, Marion knikte bevestigend.


De hele dag liep Marion een beetje verdwaasd rond. Wat had ze toch gedaan? Had ze nu werkelijk ja gezegd tegen een afspraakje met een totale onbekende? In de middag bleef het aantal klanten beperkt tot drie en er was dus voldoende tijd om zich over te geven aan een vervolg van haar leesvakantie. Maar concentreren op de gekozen boeken lukte haar niet, de gedachte aan Rijk maakte haar licht in het hoofd en de druk rondvliegende vlinders in haar buik waren steeds prominenter aanwezig.

‘Doe niet zo gek,’ mompelde ze in zichzelf, ‘je hebt die jongen één keer gezien.’

Maar toch, het gevoel was er en ze betrapte zich er regelmatig op dat ze de tijd tot zes uur zat af te tellen.

Om half zes sloot ze haar boek, ze kon zich er toch al helemaal niet meer op concentreren. Waarom zou ze niet gewoon alvast gaan opruimen? Na een dag van betrekkelijke stilte hoefde ze nu toch geen drukte meer te verwachten. Haar koffiekopje waste ze snel af. Dat is toch wel een voordeel van het alleen in de winkel zijn, dacht ze, de afwas is zo gedaan en ze vond het belangrijk om de winkeldag netjes te besluiten. De gebruikte theedoek verdween met een boogje in de gereedstaande wasmand. Ze zette de radio, waaruit schimmige popmuziek stroomde, af en genoot een momentje van de weldadige stilte. Exact om zes uur knipte ze het licht uit sloot de deur achter zich. Haar boekentas liet ze in de winkel achter, ze had weinig zin om met dat ding rond te sjouwen als ze een afspraakje had.

Het was druk op straat, mensen vluchtten van hun werk naar huis. Aan de overkant van de straat verzamelde een supermarktmedewerker de her en der verdwaalde winkelwagentjes. Marion keek om zich heen of ze Rijk zag aankomen, maar nergens was de grote limousine in beeld. Ze keek op haar horloge. Tien over zes. Ze voelde hoe een vleugje teleurstelling langzaam groter werd. Ze was ook wel gek geweest. Hoe kon ze ook verwachten dat hij het echt had gemeend! Ze voelde haar hoop op een mooie avond vervliegen.

Een stem deed haar opschrikken. ‘Hallo, je bent er al!’

Marion keek om. Daar stond Rijk, niet met die grote wagen, maar met een fiets. De verbazing waarmee ze daar naar keek viel hem op.

‘Je dacht toch niet dat ik met die grote slee zou komen? Die is van de baas hoor!’

Marion kleurde. Had ze dat echt verwacht? Ergens wel, gaf ze zichzelf toe, het maakte het romantische plaatje nét iets completer. Maar ze herstelde zich snel. ‘Ik ben hier ook met de fiets,’ en ze wees naar haar trapkarretje dat tegen de muur stond geparkeerd, ‘veel gemakkelijker in de stad.’

Rijk glimlachte. ‘Zullen we eerst wat gaan drinken? Wijntje, biertje? Ik weet een tentje waar ze een heerlijke trappist schenken. Daarna een hapje doen?’

Marion knikte. ‘Leuk, lekker, fantastisch!’

Een kwartiertje later zaten ze op het terras van café De Populier en klonken met hun glazen.

‘Je moet me wel aankijken als je klinkt!’

Marion had geen aansporing nodig. Ze keek hem, en zeker niet vluchtig, diep in de ogen. Haar onverwachte vakantie-werk-combinatie zat al dicht tegen het hoogtepunt aan en dit kon alleen maar beter worden.

de geheimzinnige schat

Een echte schatkist vinden, wie droomt daar niet van?

Bas duwde het geheimzinnige hek achter in de tuin van tante Agaath een stukje verder open. Heel gemakkelijk ging het niet, de scharnieren moesten nodig eens gesmeerd worden. Toen het ver genoeg open was glipten de jongens er snel door. Het zag er maar raar uit. Vóór het hek was de tuin helemaal bijgehouden. Het gras kort gemaaid, de heg geknipt, en de bloemperken netjes geschoffeld en aangeharkt. Voorbij het hek was daar niets meer van te merken. Struiken groeiden door elkaar en het gras stond enorm hoog. Er was een smal paadje dat achter de struiken verdween.

‘Weet je wel zeker…’ begon Bas, ‘het ziet er heel anders uit hier.’

‘Vast,’ meende Job, ‘spannend is het hier!’

‘Ja, maar papa zei dat we in de tuin van tante Agaath moesten blijven.’

‘Nou, dit is toch ook tuin!’

Bas knikte. Dat was ook zo, hier stonden ook allemaal struiken en planten. Langzaam stapten ze verder de wildernis in en al heel vlug was het hek achter hen niet meer te zien.

Ineens bleef Bas staan. ‘Kijk!’

Vlak voor hen zagen ze een groot rond en donker gat.

‘Een schuilhol!’, riep Job opgewonden, ‘Zullen we gaan kijken?’

‘Tuurlijk!’

Ze liepen op het grote gat af. Voorzichtig, en naarmate ze dichterbij kwamen ook langzamer. Wat zou er te zien zijn? Zou er iemand in verstopt zitten? Binnen was het helemaal donker. De wanden van het gat waren glad, van grijs beton. ‘Hallo!’ riep Bas, en ingespannen luisterden ze naar een antwoord. Niets. Het bleef stil.

‘Het lijkt wel een rioolbuis!’

‘Bah, gatsie!’

‘Maar’, snuffelde Bas, ‘ik ruik niks.’

Ook Job snuffelde uit alle macht, maar er waren geen gevreesde dampen te ontdekken. Bovendien, de buis zag er best schoon uit.

‘Durf jij er in?’, vroeg Job aarzelend.

‘Ik wel. Jij?’

‘Ik ook!’

Eén voor één kropen ze verder in het donkere gat. De buis was groot en breed genoeg, ze konden er met tweeën naast elkaar in en dat voelde op de een of andere manier toch veiliger.

Een eindje verderop hield de buis op en stootten ze op een wand van aarde.

‘Wat is dát daar?’ wees Bas.

‘Dat lijkt wel een kistje!’

‘Het is vast een schat!’

‘Openmaken dan!’

‘Buiten, het is hier te donker!’

Ze kropen terug naar buiten en opgewonden en met trillende vingers maakten ze het deksel van het kistje open. In het kistje lag een rol koekjes met een briefje.

En op het briefje stond geschreven: ‘Smakelijk eten en zorg dat je om vijf uur weer terug bent. Groetjes, papa.’

het busbaanonderbroekje

Je komt op de busbaan soms vreemde verdwaalde voorwerpen tegen. Een onderbroekje, bijvoorbeeld. Hoe komt dat ding daar terecht? Een reconstructie…

Het was een warme, zonnige dag in de zomer. Roy had de hele dag staan zwoegen in de volkstuin van zijn vader. Stof en zweet hadden zich vermengd tot een jeukende, klammige laag die bij elke beweging in de weg zat. Zo jammer dat er bij die volkstuin geen douche of zo was. Ja, er was een kraantje, waarmee lekker koel grondwater kon worden getapt. Ideaal om je gieter mee te vullen, maar te laag om onder te douchen. Je kon toch moeilijk onder zo’n kraantje op de grond gaan liggen.

Een blik op zijn horloge vertelde Roy dat het zo zoetjesaan tijd werd om naar huis te gaan. Met een gevoel van opluchting zette hij het tuingereedschap netjes in het schuurtje, dat zorgvuldig op slot werd gedraaid. Je wist het nooit hier.

Hij sjokte langzaam door de warme zomermiddag naar zijn fiets. Ook dat nog. Achterband plat. Even stond hij besluiteloos te kijken. Wat nu? Naar huis bellen had geen zin,  zijn ouders waren pas later thuis, zijn vrienden op vakantie. Lekker dan. Stomme fiets. Het fietspompje van zijn fiets was al jaren geleden gejat, en het tuincomplex inmiddels verlaten. Geen hulp in de buurt.

‘Nou, dan maar lopen!’ En Roy voegde de daad bij het woord.  Die fiets kon hij later die avond met zijn vader wel komen ophalen.

Het was nog steeds een warme namiddag. De zon was nog warm genoeg en de druppeltjes zweet op zijn voorhoofd drupten gestaag en hinderlijk over zijn neus naar beneden. Kon hij zich maar even koelen. Maar wacht eens, dat kon ook! Zijn wandeling voerde hem langs een klein meertje. Toch eens even gaan kijken.

Bij het meertje aangekomen viel meteen de rust op. De middagbezoekers waren al huiswaarts, geen menselijk geluid was nog te horen. Roy stapte op enkele bosjes af, keek spiedend om zich heen, en kleedde zich uit. Schoenen, shirtje, broek… even aarzelde hij en keek nog eens om zich heen. Waarom ook niet, wie zou hem kunnen zien? Snel stapte hij uit zijn onderbroek, die hij bij het stapeltje kleren legde. Het voelde wel wat vreemd, zo helemaal in zijn niksie. Om zijn verlegenheid te verbergen stapte hij snel het water in. Even meende hij een geluid te horen, maar toen hij om zich heen keek zag hij geen mens.  Wat was dat heerlijk, dat koele water om hem heen. Al het zweet, al het stof spoelde van hem af, hij voelde zich als herboren. Fris en opgewekt zwom hij terug naar de plek waar hij zijn kleren had achtergelaten. En daar kreeg hij de schrik van zijn leven. Twee schoenen stonden op zijn terugkeer te wachten, maar onderbroek, broek en shirt waren nergens meer te bekennen.

‘He, waar zijn mijn kleren?’ schreeuwde Roy boos, nadat hij vertwijfeld om zich heen had gekeken. Een antwoord kreeg hij niet. Tenminste, hij hoorde niets. Wel zag hij honderd meter verderop een stuk textiel in de struiken hangen. Dat leek verdacht veel op zijn shirt. Met zijn handen strategisch geplaatst, zodat er niet teveel privacy aan de openbaarheid zou worden prijsgegeven, sloop hij, boos en verlegen, in de richting van het stukje textiel. Inderdaad. Zijn shirt. Wat een flauwe grappenmakers! Snel viste hij het uit de struiken, klopte het uit en trok het weer aan. Jammer dat het maar net tot over zijn navel kwam. De handen nog steeds in strategische positie speurde hij de rest van de omgeving af. Weer honderd meter verderop, precies waar het struikgewas grensde aan de busbaan die de woonwijk omsloot, zag hij opnieuw een stukje textiel. Was dat zijn onderbroek? Zo snel hij kon liep hij naar het wapperende lapje. Echt snel lopen was er niet bij, met de handen angstvallig in die beschuttende positie. Toen hij vlakbij was gekomen raasde met stevige snelheid lijnbus 54 voorbij. Het broekje leek te aarzelen, maar wapperde toen met de bus mee naar onbekende verten. Pas bij die onbekende verten aangekomen maakte de bus een draai. Het broekje aarzelde en gleed traag en onverbiddelijk op de busbaan neer. En daar ligt het nog. Want wie zal zo’n verdwaald broekje meenemen?

de vergadering

Soms zie je een kleinigheidje over het hoofd…

Gehaast kwam Marjan de kamer in. Een blik op de klok vertelde wat ze eigenlijk al lang wist. Te laat. Gloeiend te laat. Snel griste ze haar adressenboekje van de tafel en propte het in haar schoudertas. Ze moest die tas toch eens uitmesten, wat zat er toch allemaal in? Het grootste deel was waarschijnlijk een goede kandidaat voor de vuilnisbak. Nou ja, dat was iets voor later, daar was nu geen tijd voor.
Volgens de uitnodiging van de tennisclub moest ze om vier uur bij de vergadering zijn. En dat was het ongeveer nú. Met nog tien minuten te fietsen zou ze dus te laat komen. Alweer.

Ze kon de reacties al wel uittekenen. Peter zou haar met hoog opgetrokken wenkbrauwen aankijken, Loes zou een van verre hoorbare zucht slaken, Coby zou haar blik in wanhoop naar het plafond richten en John zou omstandig zijn horloge raadplegen, en de stand van de wijzers vergelijken met de wandklok in de vergaderruimte. Dan zou Martijn de vergadering stil leggen en de een of andere lullige opmerking maken. Wat zei hij de vorige keer ook weer? O ja, iets van  ‘kon je niet door het snertweer fietsen’? En het was prachtig weer geweest, ook dat nog eens. Iedereen gniffelen en zij met een rode kop. Zeikerds.

Ná de vergadering zou er misschien nog tijd zijn om een balletje te slaan, dus Marjan pakte ook haar sporttas en rukte een handdoek van het badkamerrek. Nou nog haar tennisracket en een tennisbal, en dan was ze klaar. Tien minuten te laat komen, ze moesten niet zo zeuren. Wat is tien minuten nou op een mensenleven?

Met nog een blik op haar mobiel stormde ze door de gang. Eén minuut over vier. Verdomme.

Via de keukendeur wilde ze naar buiten stappen, haar fiets stond achter het huis al klaar. Maar zover zou ze deze keer niet komen. Het kleine aanrecht in haar keuken stond vol met handige keukenapparatuur, aangeschaft op aandringen van een bijzonder handige verkoper. Moderne apparatuur, die alleen de bijzondere kunsten laat zien als er gebruik gemaakt wordt van een stekker. En wat doe je als je meer stekkers dan stopcontacten hebt? Dan wissel je als een volleerd diskjockey van de een naar de ander. Deze keer was het de draad van de eierkoker die nonchalant maar nadrukkelijk van het aanrecht op de grond hing en de uitglijder veroorzaakte.
De verpleger op de eerste hulp heeft het later nog eens bevestigd. Het schijnt een statistisch gegeven te zijn dat de meeste ongevallen gewoon in huis plaatsvinden.
Gelukkig zal Marjans been weer helemaal herstellen. De eierkoker helaas niet.

de rioolbus

Een inventief idee, de oplossing voor alle vervoersproblemen!

De gemeentechef keek met een frons op van zijn bureau.

‘Leg het me nu nog eens een keer uit Mathijssen, ik begrijp het nog niet helemaal.’

‘Nou meneer de chef, dit is de oplossing tegen het verkeersprobleem in de stad.’

Ongelovig schudde de chef zijn hoofd. ‘Je zegt nogal wat, Mathijssen.’

‘Ik weet het meneer de chef, maar het is echt waar. We maken gewoon gebruik van een bestaande infrastructuur.’

‘Ja maar, hoe dan?’

‘Nou kijk’, en met die woorden legde de fanatieke Mathijssen vol enthousiasme wat schetsen op het bureau, ‘met deze speciale bus kunnen we door al deze hoofdgangen. Deels rijdend, deels varend.’

‘Maar de haltes dan?’

Mathijssen haalde een nieuw papier tevoorschijn, deze keer een plattegrond van het centrum van de stad.

‘Nou kijk meneer de chef, ook die infrastructuur kunnen we gewoon gebruiken. Er zijn overal deksels, als we die weghalen maken we daar één-persoonsliften. En als dat te duur is, kunnen we beginnen met handige laddertjes.’De chef keek nog steeds bedenkelijk. ‘Misschien moeten we dit idee nog maar eens uitwerken, Mathijssen.’

‘Dat heb ik al gedaan, meneer de chef. Ik kan u zelfs een prototype laten zien!’

Daar was de chef uiteraard wel benieuwd naar en met tweeën daalden ze de grote ladder af.

En inderdaad, in het schemerige licht lag daar het prototype van het nieuwe vervoerssysteem dat ongetwijfeld wereldwijd een unicum en een nieuwe hype zou worden. Vlak voor hen lag ’s werelds éérste rioolbuisbus te wachten op de allereerste testritvaart.