Tag archieven: kinderen

de geheimzinnige schat

Een echte schatkist vinden, wie droomt daar niet van?

Bas duwde het geheimzinnige hek achter in de tuin van tante Agaath een stukje verder open. Heel gemakkelijk ging het niet, de scharnieren moesten nodig eens gesmeerd worden. Toen het ver genoeg open was glipten de jongens er snel door. Het zag er maar raar uit. Vóór het hek was de tuin helemaal bijgehouden. Het gras kort gemaaid, de heg geknipt, en de bloemperken netjes geschoffeld en aangeharkt. Voorbij het hek was daar niets meer van te merken. Struiken groeiden door elkaar en het gras stond enorm hoog. Er was een smal paadje dat achter de struiken verdween.

‘Weet je wel zeker…’ begon Bas, ‘het ziet er heel anders uit hier.’

‘Vast,’ meende Job, ‘spannend is het hier!’

‘Ja, maar papa zei dat we in de tuin van tante Agaath moesten blijven.’

‘Nou, dit is toch ook tuin!’

Bas knikte. Dat was ook zo, hier stonden ook allemaal struiken en planten. Langzaam stapten ze verder de wildernis in en al heel vlug was het hek achter hen niet meer te zien.

Ineens bleef Bas staan. ‘Kijk!’

Vlak voor hen zagen ze een groot rond en donker gat.

‘Een schuilhol!’, riep Job opgewonden, ‘Zullen we gaan kijken?’

‘Tuurlijk!’

Ze liepen op het grote gat af. Voorzichtig, en naarmate ze dichterbij kwamen ook langzamer. Wat zou er te zien zijn? Zou er iemand in verstopt zitten? Binnen was het helemaal donker. De wanden van het gat waren glad, van grijs beton. ‘Hallo!’ riep Bas, en ingespannen luisterden ze naar een antwoord. Niets. Het bleef stil.

‘Het lijkt wel een rioolbuis!’

‘Bah, gatsie!’

‘Maar’, snuffelde Bas, ‘ik ruik niks.’

Ook Job snuffelde uit alle macht, maar er waren geen gevreesde dampen te ontdekken. Bovendien, de buis zag er best schoon uit.

‘Durf jij er in?’, vroeg Job aarzelend.

‘Ik wel. Jij?’

‘Ik ook!’

Eén voor één kropen ze verder in het donkere gat. De buis was groot en breed genoeg, ze konden er met tweeën naast elkaar in en dat voelde op de een of andere manier toch veiliger.

Een eindje verderop hield de buis op en stootten ze op een wand van aarde.

‘Wat is dát daar?’ wees Bas.

‘Dat lijkt wel een kistje!’

‘Het is vast een schat!’

‘Openmaken dan!’

‘Buiten, het is hier te donker!’

Ze kropen terug naar buiten en opgewonden en met trillende vingers maakten ze het deksel van het kistje open. In het kistje lag een rol koekjes met een briefje.

En op het briefje stond geschreven: ‘Smakelijk eten en zorg dat je om vijf uur weer terug bent. Groetjes, papa.’

Op zoek naar kabouters

Het bos is vol met bomen, struiken en groen. Zonlicht speelt tussen de takken een schaduwspelletje. Het is hier stil. Het verkeerslawaai is ver naar de achtergrond, zodat vogels en soms ook insecten zich kunnen laten horen.

Het bos zit vol met spanning, geheimzinnigheid en raadsels. Levende sprookjes verschuilen zich overal achter stammen, tussen blaadjes, in een greppel en achter een of ander heuveltje. Zijn we hier alleen, of worden we door goedmoedige en waakzame oogjes in de gaten gehouden? Wie weet bieden paddenstoelen of dikke eikenbomen toegangswegen tot de ongeziene werelden vol trollen, elfjes en kaboutertjes. Wie zal het zeggen.

Toen onze kinderen nog klein waren, gingen we vaak wandelen in het bos. Tijdens deze wandelingen waren we altijd bedacht op een onverwachte ontmoeting. Met een kabouter, wel te verstaan. Ze konden overal verstopt zitten, door ons verrast in hun bezigheden. Het was daarom zaak om heel stil te lopen en niet hardop te roepen of praten. We mochten de kabouters niet laten schrikken met ons gestamp en gepraat.

We waren vast niet stil genoeg. Hoewel de een na de ander regelmatig een verdwijnend puntmutsje zag, was na een nadere inspectie niets of niemand meer te vinden. Jammer.

Er waren bomen, waar tussen de wortels holtes zichtbaar waren. Misschien een toegangspoort, een deur? We klopten aan, eerst voorzichtig, later wat harder, riepen ‘Hallo!’ of ‘Lieve kabouters!’, maar de kabouters lieten zich wijselijk niet zien. Er gingen geen poortjes of luikjes open, het bleef stil.

Toch bleef het sprookje levend, klaar om bij iedere nieuwe boswandeling, waar we grote en dikke bomen zagen, opnieuw geleefd te worden. Het was heerlijk om die momenten van gespannen afwachting, nieuwsgierigheid te ervaren, die momenten te beleven en te herbeleven. De gespannen gezichtjes, vol aandacht voor het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Momenten om te koesteren en nooit te vergeten.

Het is jaren later. Op onze wandelingen wordt niet meer gespeurd naar elfjes of kabouters. Onze gesprekken gaan nu over heel andere thema’s. Maar als ik weer eens alleen door het bos loop of fiets, dan kijk ik bij de dikke bomen toch nog even goed om me heen, en speur langs de bodem, langs de dikke boomwortels.

Je kunt immers nooit weten.

Mijn eerste vakantiedag

Het is gisteravond laat geworden, héél laat. Op de eerste plaats kwam dat door mijn baas, die me op de dag vóór mijn vakantie nog snel de nodige haastklusjes in mijn maag splitste. De eindtijd van 18:00u was al vanaf het begin onmogelijk te halen en dus diende er overgewerkt te worden, ook met het oog op de functioneringsgesprekken die begin komend jaar moeten plaatsvinden én het feit dat er een reorganisatie in de lucht hangt.

Toen ik dan tegen middernacht eindelijk thuis was, zat mijn hoofd nog zo vol van cijfertjes, presentaties en verslagen dat ik, om enigszins tot rust te komen, eerst absoluut nog een afzakkertje nodig had. Of nog iets meer, want ook het begin van mijn vakantie diende gevierd te worden. Afijn, verdere details lijken me niet nodig.

Ik heb geen idee hoe laat ik uiteindelijk ging slapen, want de cijfertjes op mijn wekkerradio waren met een eigen feestje begonnen en dansten uitbundig in de display op en neer.

Na een onrustige coma-nacht word ik wakker van een onverwacht geluid: de deurbel. De wekkerradio-cijfertjes zijn inmiddels voldoende tot rust gekomen om te laten zien dat het half acht is. Kreunend trek ik de deken weer over me heen. Stelletje onverlaten, op dit tijdstip!

Wie het ook is, hardnekkig is die persoon wel, want er wordt nogmaals aangebeld, langer en nadrukkelijker. Nu wordt het muzikale belsignaal ook ondersteund door een heuse ritmesectie, waarbij mijn voordeur het moet ontgelden. Het zijn geluiden die zo op de vroege ochtend na een lange, zware nacht tot een kloppend resultaat leiden: koppijn. Geen gewone, maar knallende.

Om het een graadje erger te maken hoor ik ineens de voordeur opengaan. Ik schiet overeind. Iemand met een sleutel? De enige die de sleutel van mijn voordeur heeft is, voor eventuele noodgevallen, mijn buurvrouw. Juist. Ik heb het nog niet bedacht of ik hoor een luide stem onder de trap. ‘Joehoe, buurman!’

Het is tijd om antwoord te geven, want ik zie haar er toe in staat om anders het hele huis te doorzoeken en ik ben, laat ik het netjes zeggen, bepaald niet gekleed op bezoek. Snel worstel ik mezelf uit het bed, onderdruk opkomend onheil vanuit mijn maag, gris mijn badjas van het haakje (waarbij uiteraard het lusje afscheurt) en steek mijn hoofd buiten mijn slaapkamer.

‘Buurvrouw, wat is er?’

Er volgt een onverwacht korte waterval van woorden. Iets met ‘naar mijn werk’, ‘staking op school’, ‘ophalen’ en ‘vier uur’. Dan nog een ‘dank je wel’ en de voordeur valt weer dicht. Nou ja.

Ik wil al opgelucht ademhalen en weer in bed duiken, als ik onverwacht beneden nog wat geluiden hoor. Kinderstemmen, en dan de televisie. Als een bom valt de betekenis van de spraakwaterval van de buurvrouw binnen. Vaag valt me in op welke zender die televisie gisteravond stond en dus haast ik mij, in verband met de tere kinderzieltjes, naar beneden. Iets te snel, waardoor ik enkele treden mis en vervolgens met de deur in huis val. Net op tijd om de televisie op een veiliger kanaal te zetten. Drie paar kinderoogjes staren mij verontrust aan. Eén van de kinderen heeft de bijna lege fles whisky aan de mond, de tweede heeft zich over de restjes in het glas ontfermd en de derde staart met grote ogen naar een inderdaad opvallende DVD-hoes. Van schrik laat de tweede het glas vallen en het brekende glas laat een geschrokken huilbui ontstaan. Solidair als ze zijn, huilen er even later drie, waarvan één hoestend en proestend, omdat het slokje whisky de verkeerde afslag heeft genomen.

Vooral vriendelijk, lief en aardig blijven, houd ik mezelf voor, en dus tover ik mijn mooiste glimlach tevoorschijn. Van schrik stopt het huilen, zodat ik de kans krijg om het drietal op de bank te duwen.

‘Zitten!’ zeg ik met een vriendelijker bedoeling dan het klinkt. ‘En kijken!’

Snel smijt ik wat ongerechtigheden in de kast en sprint naar boven om me aan te kleden, voor de stoppelbaard heb ik even nog geen tijd.

Als ik weer beneden ben staat de jongste op van de bank. ‘Ik moest plassen!’ Inderdaad, u leest het goed: verleden tijd. De plek des onheils is nog duidelijk te zien. Met water en zeep is de bank weer snel gered, maar de dader blijft huilend en nadruppelend toekijken. Juist. Dat kind moet een ook schone broek. Gelukkig is er een tas met benodigdheden, de buurvrouw heeft overal aan gedacht. Een kwartiertje later is de rust min of meer wedergekeerd. Niet lang, want de oudste meldt zich: ‘Ik heb honger.’

Als ook dat probleem naar tevredenheid is opgelost (en mijn provisiekast behoorlijk geplunderd) komt de middelste: ‘Ik wil op de computer.’

Dat kunnen ze wel willen, maar ik niet. Bovendien, kinderspelletjes ontbreken ten ene male in mijn digitale wereld en ik wil geen plakkerige, vieze kindervingertjes op mijn schone toetsenbord. Om nog maar niet te spreken over de digitale rampen die kinderen kunnen aanrichten. Geen computer dus. Onvermijdelijk volgt dan: ‘Ik verveel me!’

Het vervolg is een tikspel, waarbij ik slechts met moeite hier en daar een vaas, fotolijstjes of andere ornamenten weet te redden.

Met een zucht kijk ik naar de klok. Vijf over negen, nog een eeuwigheid te gaan.

Dan valt mijn oog op de bench, waar in vroeger tijden de hond in heeft geslapen. Ik aarzel. Zal ik, of zal ik niet?

(c) 2019 Hans van Gemert

Dit verhaal is geschreven in het kader van de schrijfuitdaging op ‘Schrijvelarij (dec. 2019)’