Alle berichten van Hans van Gemert

De natte verrassing

Een slim idee, volgens Mathijsen, houdt het openbaar vervoer droog.

De regen kletterde al dagenlang met bakken neer, het water in vaarten en rivieren kon niet goed meer in de beddingen worden gehouden en de straten en kelders in de stad begonnen vol te lopen. Alsof dat nog niet erg genoeg was, spraken de weersverwachtingen nog van dagenlange nieuwe wateraanvoer.
Wilma stond voor het raam van haar appartement en keek op haar horloge. Tien voor half negen, bijna tijd om te vertrekken. Met zichtbare tegenzin stond ze op en trok haar lieslaarzen aan. Erg flatteus was het misschien niet, maar met dit weer waren haar gewone hakschoentjes geen reële optie. Haar regenjas hing aan het haakje, vlak bij de verwarming. Gelukkig was die inmiddels zo goed als droog. Ze had er een gruwelijke hekel aan om een koude, drijfnatte jas aan te moeten trekken. Ze rilde even bij de gedachte. Ook de zuidwester was inmiddels droog en zorgvuldig zette ze deze op haar hoofd. Goed dat er een koordje aan zat, ze zou het jammer vinden als de wind ‘m te pakken kreeg. Ze had eigenlijk een hekel aan die zuidwester, het ruïneerde haar kapsel, voor zover haar weerbarstige pluizenbol te ruïneren was, tenminste. Maar aangezien een paraplu met deze wind ook al geen optie was zat er weinig anders op. Ze had er wel even over nagedacht, heel even en met een grote glimlach. Ze zag zichzelf al gaan, krampachtig aan een weggeblazen paraplu hangend. Een soort Mary Poppins, maar dan wat minder gracieus.

Op straat hapte ze naar adem, de harde wind maakte het ademen moeilijk. Geconcentreerd zette ze de ene voet voor de andere. Het was haast niet mogelijk plassen te ontwijken, hier en daar stonden de straten blank. Voorbijrijdende auto’s zorgden voor een koude waaier van regenwater. Met een grimmig lachje bedacht Wilma dat de lieslaarzen echt zo gek nog niet waren.

Gelukkig hoefde ze niet heel ver te lopen, het vervoersbedrijf waar ze de scepter zwaaide, was dichtbij. Opgelucht pelde ze haar drijfnatte bovenkleding af. Die jas was ook al niet meer wat het geweest was, dacht ze met enige spijt toen ze de natte plekken op haar bovenarmen ontdekte.
Haar humeur, toch al niet al te best vandaag, dreigde volledig te verzuipen toen ze op het stoeltje voor haar kantoor een gedaante waarnam met een rol papier onder zijn arm. Inwendig zuchtend herkende ze die nieuwe knul. Zo’n enthousiast en vasthoudend type, dat de hele dag door goede ideeën meende te moeten spuien. Ideeën als water, dacht ze grimmig bij zichzelf, en dat was op zo’n verzopen dag niet echt een aanbeveling. Hoewel, er zaten soms ook best bruikbare ideetjes bij, dat moest ze wat onwillig aan zichzelf toegeven.

‘Dag mevrouw de directeur.’

‘Dag Mathijsen, je bent er vroeg bij vandaag.’

‘Ja ziet u, ik heb een geweldig idee.’

Ik was er al bang voor, dacht Wilma bij zichzelf, hardop gevolgd door: ‘Kom maar even binnen dan.’

De deur was nauwelijks gesloten of de jongeman barstte los in een stortvloed van woorden, waarbij hij druk met zijn vinger op de uitgerolde tekening wees.

‘Gaat dat werken?’ vroeg Wilma, met één wenkbrauw opgetrokken.‘

Natuurlijk. Ik heb het uitgeprobeerd.’

‘Uitgeprobeerd?’

‘Ja, ik heb de hele nacht doorgewerkt.’

Tegen hardwerkend enthousiasme kon ze niet zo heel veel hebben. Hoewel…‘Ik wil het toch even zien.’

En zo stonden ze even later in de grote garage. Het overvloedige regenwater had zich via de kiertjes naar binnen gewerkt, de zwarte banden stonden inmiddels in een laagje van een paar centimeter water.

‘Ziet u wel, het is echt nodig!’

Wilma knikte. Er moest inderdaad nodig wat gebeuren. Wie weet wat het effect van al dat water zou kunnen zijn. Het was hooguit goed  voor de plantjes. Hoewel…Terwijl Wilma het tafereeltje van buiten het voertuig beschouwde opende Mathijsen een portier en stapte in. Hij drukte op een knop en de motor startte.
De wielen werden langzaam ingetrokken achter een aantal waterdichte kleppen. Tegelijk ontvouwde zich aan de zijkanten een groot luchtkussen en onder een luid geruis en heftig opspattend water verhief de bus zich enkele centimeters en gleed majestueus naar de deur.

Daar stopte hij en met een nieuwe druk op de knop zag de bus er weer precies zo uit als voorheen.
Dat gold niet voor Wilma.

Het mysterie van de kersenvlaai

We hebben de afgelopen tijd ons rantsoen pech en stress voor enkele maanden opgesoupeerd en daar hebben we, wie zal het ons kwalijk nemen, even meer dan genoeg van.

Het weer is eindelijk goed, de terrassen mogen weer gevuld én de weersvoorspelling geeft redelijk aangename temperaturen aan. In zo’n geval moet je niet te lang aarzelen en zo komt het dat we onszelf na een stevige autorit terugvinden in een lieftallig hotelletje in het Limburgse land. Nader aangeduid: in de tuin en in de zon. Heerlijk!

Het is meteen duidelijk dat we niet de eersten of de enigen zijn die alhier van de rust en het mooie weer wensen te genieten, maar dat is ook niet meer dan logisch. Er blijft nu slechts één ding over wat ons geluk vagelijk overschaduwt, maar we kunnen redelijkerwijs verwachten dat de ober ons op dit punt zal kunnen verlichten.

‘Twee koffie, alstublieft, en twee stukken van die onovertroffen Limburgse vlaai met slagroom.’

‘Wilt u kersen-, linzen-, appel- of abrikozenvlaai?’

Nou lijkt dat een redelijk uitgebreid aanbod, maar de absolutie favoriet ontbreekt toch nog in deze opsomming. Tegen beter weten in informeer ik nog: ‘Geen kruimelvlaai?’

Maar nee, geen kruimelvlaai, die is er dus niet. Op zo’n mooie dag dient er niet gezeurd te worden, dus we bestellen één stuk abrikozen- en één stuk kersenvlaai. Jawel, mét slagroom, je dacht toch niet dat ik die zou vergeten?
Enkele minuten later worden de gevraagde versnaperingen gebracht en ik moet zeggen: heerlijk.

Ons gastronomisch geluk wordt echter al snel wreed verstoord door een zwart-gele indringer, die vrij hinderlijk tussen ons en de vlaaien heen en weer begint te vliegen.

Gillend en om zich heen zwaaiend springt mijn vrouw overeind. ‘Hans, pak ‘m !’

Als galante ridder, je kent me, spring ook ik overeind. Misschien iets te enthousiast, want mijn voorbeeld wordt acuut gevolgd door mijn kopje koffie. In mijn, wellicht wat onhandige, poging de ramp iets minder groot te maken vliegt ook de tweede kop over tafel en een plens koffie weet juist de witte bloes van de toegesnelde ober te bereiken. Het vaasje bloemen kan het allemaal niet aanzien, en het duikt de tafel af, recht op de steentjes van het terras. We hebben nu een driedimensionale puzzel van een vaasje.

De ober, door de plotselinge koffiedouche verrast, maakt een onverhoedse en onwillekeurige beweging. Op zich geen probleem, als die dame aan het tafeltje naast ons niet toevallig haar lepel had opgeheven om een hap ijs naar de mond te brengen. Een flinke hap ijs, en het leek roomijs. Helemaal controleren kon ik het niet, want de hap ijs had door de schok waarmee de ober haar arm raakte, zijn toevlucht gezocht tot lagere regionen, en het past een heer niet om op een dergelijke plaats, op een openbaar terras nog wel, hier nader onderzoek naar te doen.

Het directe effect was echter wel hoor- en zichtbaar. Met een gil sprong ze overeind en deelde haar vermeende aanvaller een tik uit die er niet om loog. Haar vriendin, die tegenover haar zat, meende niet achter te kunnen blijven en zette fortissimo de tweede stem in.

Ondertussen verleg ik mijn reddingspoging naar de belangrijkste items op tafel: de bordjes met vlaai, die lichtelijk staan te soppen in de koffie, die ook tot hier is doorgedrongen.

Daar sta ik dan, ietwat bedremmeld, naar het slagveld te kijken.

Met de beide bordjes in de hand wacht ik tot de ober, die met zijn hand op zijn wang mij enige verzengende blikken toezendt, de grootste schade probeert op te lossen.

De kersenvlaai smaakt daarna niet meer als voorheen. En zeg nou zelf: dat is toch wel heel mysterieus…

De kat van de buren

Katten die een ravage aanrichten in je tuin? Daar bedenk ik de perfecte oplossing voor…

Afbeelding door Jackson Jost via Unsplash

Nadat de kat van de buren voor de zoveelste keer mijn bloembed vakkundig en grondig naar de filistijnen had geholpen kon ik er niet meer tegen en hing ik bij de buurvrouw aan de bel.

Zoals wel meer katteneigenaren werd ze niet bepaald warm of koud van de problemen die haar lievelingen hadden aangericht, maar ze wilde me toch nog wel een tip meegeven:

‘Ach buurman, maak je niet zo druk, er zijn toch nog zat planten over? Maar als onze Mimi, de schat, naar jouw planten gaat, dan pak je toch gewoon de plantenspuit. Daar houdt onze Mimi niet van, en het is nog goed voor de planten ook. Nou, dàg buurman!’

De deur sloot voor mijn neus en daar stond ik dan. Haar advies was natuurlijk maar flinterdun. Wie gaat er nu de hele dag gewapend met een plantenspuit in zijn tuin zitten om een eventuele indringer weg te jagen? Zul je net zien, de hele dag geen kat in beeld tot het moment dat je even naar binnen gaat voor een versnapering of een sanitaire noodzakelijkheid. Dergelijke momenten worden door katten in het algemeen en die ellendige Mimi in het bijzonder misbruikt om de grootst mogelijke ravage aan te richten. En wat dacht je van de nacht, bij uitstek de tijd waarop het kattengespuis rondsluipt en argeloze muizen en vogeltjes verschalkt. En nog erger: mijn bloembed! En met niet meer middelen ter verdediging dan een eenvoudige plantenspuit! Ik zou geen oog meer dichtdoen!

Nee, dit probleem vroeg om een iets gedegener oplossing dan een plantenspuit. Het idee van het water spuiten is zo gek nog niet, maar dat water mag wat harder en wat verder. Ik zag de kinderen van drie deuren verderop wel eens op de hete, zomerse dagen met buitensporig grote waterpistolen. Misschien is ‘waterkanonnen‘ een beter woord. Dat leek me precies wat ik nodig had.

De plaatselijke speelgoedhandel had precies wat ik nodig had. De Super Max XXL, dat leek me wel een aardig formaat. Thuisgekomen vulde ik het niet onaanzienlijke reservoir met water en posteerde mijzelf op een stoeltje bij het grootste gat in de heg. Niet meer dan logisch toch, dat de sluipende onverlaat de meest voor de hand liggende route zou nemen? Nou, fout gedacht dus. Vijf meter verderop flitste een gestreept kattenlijf door kleiner, iets beter verborgen heggengat.

Zo’n grote Super Max XXL, goed gevuld met water, zwenkt helaas niet zo snel als gewenst, en daarom miste ik de indringer op grote afstand.

Voor alle problemen heb je oplossingen. Je moet gewoon een beetje creatiever en professioneler denken, dus in minder dan geen tijd was ik terug in de winkel, waar een gelukkige verkoper mij nog van een twintigtal exemplaren kon voorzien. In het tuincentrum verzekerde ik mij van de nodige meters tuinslang. De ruim twintig waterkanonnen plaatste ik strategisch in de tuin, waarbij alle mogelijke gaten in de heg bestreken konden worden. Uiteraard aan alle kanten, behalve Mimi houd ik zo ook alle overige Felixen en zo buiten mijn terrein. Met de tuinslang verbond ik alle reservoirs met elkaar, zodat ik geen tijd hoefde te verspillen aan het bijvullen. Het uiteinde koppelde ik aan de buitenkraan aan.

Nu nog twee dingen in huis zien te halen, en dan was ik klaar. Een bewegingscensor en een automatische bediening. Het is een hoop werk, maar dan heb je ook wat. Een uurtje later keek ik vol trots naar mijn volautomatische kattenverjager. Laat die verwenste Mimi of een van haar mauwende soortgenoten slechts een kattenhaar in mijn tuin steken of er breekt een orkaan van waterkanonnen los, waar de honden geen brood van lusten. Bij wijze van spreken dan, want het gaat natuurlijk om katten.

Als ik een uurtje later tevreden aan de koffie zit, zie ik tot mijn onuitsprekelijke vreugde hoe de kattenverjager enkele keren in werking treedt als dat ellendige beest een poging doet de verboden grens te overschrijden. Trots en tevreden over mijn werk nip ik nog eens behaaglijk van mijn koffie.

Het gerommel in de keuken vertelt mij dat mijn vrouw van haar werk is thuisgekomen.

‘Weet je wat ik gedaan heb, lieverd,’ roep ik vol trots, ‘die ellendige kat kan nooit meer in onze tuin komen. En weet je hoe ik dat gedaan heb?’

Op de drempel zie ik haar staan. Geschrokken en doorweekt.

‘Oh… je weet het al, geloof ik…’

Janus de pottenbakker

Met veel gepiep en gekraak draaide het deurtje van het schuurtje open en Janus Bergman trad binnen. Een kort momentje wachtte hij om zijn ogen te laten wennen aan het spaarzame licht. Het raampje liet niet veel licht door, het zat zo vol met spinnenwebben en stof dat zelfs de dikke boom voor het raam maar nauwelijks zichtbaar was. 

Een druk op de lichtknop en een kleine gloeilamp, relikwie van een voorbij verleden, zorgde ternauwernood voor voldoende licht boven de werkbank. Janus hing zijn pet aan de spijker naast de deur en wreef zich eens in zijn handen. Dat was het enige nadeel hier, een verwarming ontbrak.

Het schuurtje met de werkbank en alle spulletjes was zijn lust en zijn leven. Dat was zeker zo sinds Mien was weggegaan, al zoveel jaren geleden. Daarna was er geen vrouw meer in zijn leven geweest, niemand met wie hij in de ochtend een beschuitje of een sneetje brood kon eten. Dat was van de ene kant jammer, hij had ook zo zijn behoeftes. Van de andere kant bespaarde hem dat de nodige huiselijke vergaderingen over wie of wat in huis zou moeten doen. Goed, al die dingen moesten nu ook gebeuren en nu alleen door hemzelf, maar hij kon tenminste zelf bepalen wanneer of hoe vaak. Van overdreven hygiëne had hij nooit gehouden, van een beetje stof of wat vegen zou hij beslist niet doodgaan. En als dat wel zo was, jammer dan. Tegenwoordig sliep hij in een hangmat, dat bespaarde bovendien een hoop beddengoed.

Uit de luchtdichte voorraadbus viste hij een nieuw blok klei op, maakte het zo vochtig als nodig was en zette het op de draaischijf. Hij nam plaats op het krukje en trapte met zijn voeten de draaischijf aan. Het was elke keer weer magisch hoe hij onder zijn vingers vanuit een blok klei een vaas of beker kon zien ontstaan. Hij had inmiddels een hele verzameling vazen klaar staan. Als ze droog genoeg waren kraste hij met een graveerstift aan de onderzijde zijn initialen.  Dat hoorde erbij, de handtekening van de meester. Dan waren de werkstukken nog niet klaar, ze moesten altijd nog wat verder drogen voor ze in de oven mochten. Zette je de vazen te vroeg in de oven, dan liep je het risico dat ze uit elkaar zouden klappen. Janus had er gevoel voor, misbaksels kwamen bij hem maar zelden voor.

Pas toen het buiten helemaal donker was geworden knipte Janus het lichtje in het schuurtje uit. Het was weer een goede avond geweest en langzaam schuifelde hij terug naar het woonhuis.

Het belletje van tante coby

Moeizaam sleept tante Coby de emmer met vuil water hoger het keldertrapje op. Het was al jaren geleden dat de kelder een grote beurt had gehad, en het schoonmaken was hard nodig geweest. Heel hard. Het water ziet inmiddels donkerzwart en er drijven niet nader te noemen vuiligheden in.

De deurbel klingelt genadeloos hard door het huis en van schrik vlucht een golf zwart water op tantes rok. Ook dat nog.

Haastig zet ze de emmer in de gang en ze spoedt zich naar de voordeur. Ze kijkt naar voren, dan eens links, rechts, naar boven en beneden. Niemand te zien. Ook geen haastig afgeleverd postpakket. Dat is raar. Zou ze zich vergist hebben? Vergissen is voor tante uiteraard nagenoeg onmogelijk, maar de realiteit is daar: er is echt helemaal niemand.  Ze haalt haar schouders op en sluit de deur.

Ze is nauwelijks terug bij haar emmertje als opnieuw de deurbel gaat. Er golft opnieuw wat, maar nu is het een heftige emotie. In enkele stappen is ze opnieuw bij de deur. Weer is er niemand te zien, maar het geluid van wegrennende voetjes is onmiskenbaar. Wat nu, er achteraan jagen? Welnee, ze weet iets beters. Hier dient hulp te worden ingeroepen:

‘Frits! Ze hebben weer belletje getrokken!

Oom is snel ter plaatse. ‘Geen zorg, ik regel dat!’

Gerustgesteld loopt tante weg, maar met een spoortje twijfel. Zou oom snel genoeg zijn? Een klein testje kan geen kwaad. Stilletjes sluipt ze via de achterdeur naar de voordeur en belt aan.

Als door een wesp gestoken veert oom op, grijpt de emmer uit de gang, opent de deur, en smijt de emmerinhoud naar buiten. Belletje trekkers raakt hij niet. Tante wel.

mijn nieuwe job

Vandaag was mijn eerste werkdag in een nieuwe job. Spannend? Nou, reken maar. Elke nieuwe baan is elke keer weer een hele uitdaging. Ik kan het weten, een nieuwe baan is iets dat me om de een of andere merkwaardige reden regelmatig en bij herhaling overkomt. Geen idee waarom. Bij de vorige baan heb ik per ongeluk een nieuwe locomotief aan gort gereden, daarvoor heb ik als schoorsteenveger per ongeluk alle roet de verkeerde kant op geblazen en ik ben een expert in het verwisselen van de richting van de lopende band. Kleinigheden, een foutje kan immers iedereen overkomen, maar de betreffende chefs, bazen en directeuren hadden duidelijk geen enkel gevoel voor humor. Genoeg getreurd, laat nu de champagne maar stromen en haal de taartschep maar uit het vet. Deze keer heb ik iets gevonden dat me op het lijf geschreven is, en geheel aansluit op mijn aanzienlijke kwaliteiten en vaardigheden: presentator van een wervelende televisieshow.

Veel mensen weten het niet, maar daar komt nog heel wat bij kijken. Je moet om te beginnen namelijk voor de camera’s wat op kleur worden gebracht. IJverige dames werkten met behulp van een kwast en een poederdoos mijn gezicht zo goed bij dat ik na afloop zelf moeite had mijzelf in de spiegel te herkennen. Een hele verbetering, noemden ze het, waarvoor uiteraard mijn hartelijke dank. Trouwens, ik was niet de enige die met de herkenning moeite had. Ook de regisseur, zo’n jonge bemoeial die constant interessant loopt te doen met zo’n koptelefoon over zijn oren, liep me drie keer straal voorbij. Toen hij me uiteindelijk vond was hij nog kwaad op me ook.

Hoe dan ook, er moet ook aandacht zijn voor de juiste kleding. Aan krap zittende overhemden met stropdassen heb ik een gruwelijke hekel, met als ultiem hoogtepunt (wat tegelijk een enorm dieptepunt is: het boordenknoopje. Ik hield het daarom simpel: gewoon een mantel van konijnenbont, dat leek me wel passend voor een programma over huisdieren. Omdat het onder de studiolampen toch al heet genoeg is, heb ik besloten om alles onder de mantel gewoon weg te laten. Iets met puur natuur, zal ik maar zeggen.

Een goede gedachte? Van de ene kant wel, in ieder geval tot het moment dat de mantel aan het sluitinkje van een of ander hok bleef haken. Er klonk een licht krakend geluid en ik voelde plotseling een onverwachte frisse wind op plekken waar ik dat niet had verwacht, en zette ik mijzelf op een onbedoelde wijze vrij openhartig in de etalage van het volk.

Om een lang verhaal kort te houden: laat die taartschep maar in het vet zitten, en die champagne bewaar ik wel voor een andere keer. Als iemand nog een baan voor me weet, ik houd me aanbevolen.

Op zoek naar kabouters

Het bos is vol met bomen, struiken en groen. Zonlicht speelt tussen de takken een schaduwspelletje. Het is hier stil. Het verkeerslawaai is ver naar de achtergrond, zodat vogels en soms ook insecten zich kunnen laten horen.

Het bos zit vol met spanning, geheimzinnigheid en raadsels. Levende sprookjes verschuilen zich overal achter stammen, tussen blaadjes, in een greppel en achter een of ander heuveltje. Zijn we hier alleen, of worden we door goedmoedige en waakzame oogjes in de gaten gehouden? Wie weet bieden paddenstoelen of dikke eikenbomen toegangswegen tot de ongeziene werelden vol trollen, elfjes en kaboutertjes. Wie zal het zeggen.

Toen onze kinderen nog klein waren, gingen we vaak wandelen in het bos. Tijdens deze wandelingen waren we altijd bedacht op een onverwachte ontmoeting. Met een kabouter, wel te verstaan. Ze konden overal verstopt zitten, door ons verrast in hun bezigheden. Het was daarom zaak om heel stil te lopen en niet hardop te roepen of praten. We mochten de kabouters niet laten schrikken met ons gestamp en gepraat.

We waren vast niet stil genoeg. Hoewel de een na de ander regelmatig een verdwijnend puntmutsje zag, was na een nadere inspectie niets of niemand meer te vinden. Jammer.

Er waren bomen, waar tussen de wortels holtes zichtbaar waren. Misschien een toegangspoort, een deur? We klopten aan, eerst voorzichtig, later wat harder, riepen ‘Hallo!’ of ‘Lieve kabouters!’, maar de kabouters lieten zich wijselijk niet zien. Er gingen geen poortjes of luikjes open, het bleef stil.

Toch bleef het sprookje levend, klaar om bij iedere nieuwe boswandeling, waar we grote en dikke bomen zagen, opnieuw geleefd te worden. Het was heerlijk om die momenten van gespannen afwachting, nieuwsgierigheid te ervaren, die momenten te beleven en te herbeleven. De gespannen gezichtjes, vol aandacht voor het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Momenten om te koesteren en nooit te vergeten.

Het is jaren later. Op onze wandelingen wordt niet meer gespeurd naar elfjes of kabouters. Onze gesprekken gaan nu over heel andere thema’s. Maar als ik weer eens alleen door het bos loop of fiets, dan kijk ik bij de dikke bomen toch nog even goed om me heen, en speur langs de bodem, langs de dikke boomwortels.

Je kunt immers nooit weten.

Mijn eerste vakantiedag

Het is gisteravond laat geworden, héél laat. Op de eerste plaats kwam dat door mijn baas, die me op de dag vóór mijn vakantie nog snel de nodige haastklusjes in mijn maag splitste. De eindtijd van 18:00u was al vanaf het begin onmogelijk te halen en dus diende er overgewerkt te worden, ook met het oog op de functioneringsgesprekken die begin komend jaar moeten plaatsvinden én het feit dat er een reorganisatie in de lucht hangt.

Toen ik dan tegen middernacht eindelijk thuis was, zat mijn hoofd nog zo vol van cijfertjes, presentaties en verslagen dat ik, om enigszins tot rust te komen, eerst absoluut nog een afzakkertje nodig had. Of nog iets meer, want ook het begin van mijn vakantie diende gevierd te worden. Afijn, verdere details lijken me niet nodig.

Ik heb geen idee hoe laat ik uiteindelijk ging slapen, want de cijfertjes op mijn wekkerradio waren met een eigen feestje begonnen en dansten uitbundig in de display op en neer.

Na een onrustige coma-nacht word ik wakker van een onverwacht geluid: de deurbel. De wekkerradio-cijfertjes zijn inmiddels voldoende tot rust gekomen om te laten zien dat het half acht is. Kreunend trek ik de deken weer over me heen. Stelletje onverlaten, op dit tijdstip!

Wie het ook is, hardnekkig is die persoon wel, want er wordt nogmaals aangebeld, langer en nadrukkelijker. Nu wordt het muzikale belsignaal ook ondersteund door een heuse ritmesectie, waarbij mijn voordeur het moet ontgelden. Het zijn geluiden die zo op de vroege ochtend na een lange, zware nacht tot een kloppend resultaat leiden: koppijn. Geen gewone, maar knallende.

Om het een graadje erger te maken hoor ik ineens de voordeur opengaan. Ik schiet overeind. Iemand met een sleutel? De enige die de sleutel van mijn voordeur heeft is, voor eventuele noodgevallen, mijn buurvrouw. Juist. Ik heb het nog niet bedacht of ik hoor een luide stem onder de trap. ‘Joehoe, buurman!’

Het is tijd om antwoord te geven, want ik zie haar er toe in staat om anders het hele huis te doorzoeken en ik ben, laat ik het netjes zeggen, bepaald niet gekleed op bezoek. Snel worstel ik mezelf uit het bed, onderdruk opkomend onheil vanuit mijn maag, gris mijn badjas van het haakje (waarbij uiteraard het lusje afscheurt) en steek mijn hoofd buiten mijn slaapkamer.

‘Buurvrouw, wat is er?’

Er volgt een onverwacht korte waterval van woorden. Iets met ‘naar mijn werk’, ‘staking op school’, ‘ophalen’ en ‘vier uur’. Dan nog een ‘dank je wel’ en de voordeur valt weer dicht. Nou ja.

Ik wil al opgelucht ademhalen en weer in bed duiken, als ik onverwacht beneden nog wat geluiden hoor. Kinderstemmen, en dan de televisie. Als een bom valt de betekenis van de spraakwaterval van de buurvrouw binnen. Vaag valt me in op welke zender die televisie gisteravond stond en dus haast ik mij, in verband met de tere kinderzieltjes, naar beneden. Iets te snel, waardoor ik enkele treden mis en vervolgens met de deur in huis val. Net op tijd om de televisie op een veiliger kanaal te zetten. Drie paar kinderoogjes staren mij verontrust aan. Eén van de kinderen heeft de bijna lege fles whisky aan de mond, de tweede heeft zich over de restjes in het glas ontfermd en de derde staart met grote ogen naar een inderdaad opvallende DVD-hoes. Van schrik laat de tweede het glas vallen en het brekende glas laat een geschrokken huilbui ontstaan. Solidair als ze zijn, huilen er even later drie, waarvan één hoestend en proestend, omdat het slokje whisky de verkeerde afslag heeft genomen.

Vooral vriendelijk, lief en aardig blijven, houd ik mezelf voor, en dus tover ik mijn mooiste glimlach tevoorschijn. Van schrik stopt het huilen, zodat ik de kans krijg om het drietal op de bank te duwen.

‘Zitten!’ zeg ik met een vriendelijker bedoeling dan het klinkt. ‘En kijken!’

Snel smijt ik wat ongerechtigheden in de kast en sprint naar boven om me aan te kleden, voor de stoppelbaard heb ik even nog geen tijd.

Als ik weer beneden ben staat de jongste op van de bank. ‘Ik moest plassen!’ Inderdaad, u leest het goed: verleden tijd. De plek des onheils is nog duidelijk te zien. Met water en zeep is de bank weer snel gered, maar de dader blijft huilend en nadruppelend toekijken. Juist. Dat kind moet een ook schone broek. Gelukkig is er een tas met benodigdheden, de buurvrouw heeft overal aan gedacht. Een kwartiertje later is de rust min of meer wedergekeerd. Niet lang, want de oudste meldt zich: ‘Ik heb honger.’

Als ook dat probleem naar tevredenheid is opgelost (en mijn provisiekast behoorlijk geplunderd) komt de middelste: ‘Ik wil op de computer.’

Dat kunnen ze wel willen, maar ik niet. Bovendien, kinderspelletjes ontbreken ten ene male in mijn digitale wereld en ik wil geen plakkerige, vieze kindervingertjes op mijn schone toetsenbord. Om nog maar niet te spreken over de digitale rampen die kinderen kunnen aanrichten. Geen computer dus. Onvermijdelijk volgt dan: ‘Ik verveel me!’

Het vervolg is een tikspel, waarbij ik slechts met moeite hier en daar een vaas, fotolijstjes of andere ornamenten weet te redden.

Met een zucht kijk ik naar de klok. Vijf over negen, nog een eeuwigheid te gaan.

Dan valt mijn oog op de bench, waar in vroeger tijden de hond in heeft geslapen. Ik aarzel. Zal ik, of zal ik niet?

(c) 2019 Hans van Gemert

Dit verhaal is geschreven in het kader van de schrijfuitdaging op ‘Schrijvelarij (dec. 2019)’

Van spruitjes tot rollatorwedstrijden

Bij binnenkomst in het huis komt de onvermijdelijke etensgeur me tegemoet. Het wordt vandaag vast iets met spruitjes en gehaktballen, voor de plantaardigen alhier eventueel een gebakken eitje, liefst met de eierdooier nog helemaal intact, anders vinden ze het natuurlijk weer niet te eten. Dan als toetje een bolletje hazelnootijs, meestal vol met harde stukjes noot en brokjes waterijs, om de aanval op het gemiddelde kunstgebit compleet te maken. Alternatief culinair, zullen we maar zeggen. Soms denk ik dat een geprakt paracetamoltabletje met suiker nog smakelijker is, dat lijkt me duidelijk genoeg, toch? Goed dat ik het meeste voedsel op vloeibare wijze nuttig. Voor zover ik die kans krijg, tenminste.

‘U bent helemaal nat, meneer van Dalen!

‘Echt waar, je meent het!’ Het komt er misschien een beetje bits uit, maar laten we eerlijk zijn, het is gewoon een stomme opmerking. Wat verwachten ze dan als net een stevige regenbui is losgebarsten? Soms twijfel ik meer aan het verstand van het personeel dan aan dat van de bewoners. En geloof me: dat wil wat zeggen!

‘Rustig aan, meneer van Dalen!’

Ik knik en zucht maar eens en houd verder maar wijselijk mijn mond dicht. Wat denken ze dan van me? Dat ik met mijn rollator door de gang ga racen of zo? Tegelijk moet ik daar een beetje om lachen, het voor- en nadeel voor een beelddenker, want ik zie het al helemaal voor me. Steeds twee bejaarden tegelijk van start, en maar zien wie het eerst de eindstreep behaalt. Uiteraard worden alle vloerkleedjes van tevoren opgerold en krijgt iedereen als echte motormuizen een stevige integraalhelm op zijn kop. We kunnen het per slot van rekening niet gebruiken als al te roekeloze deelnemers in hun enthousiasme geheel per ongeluk een heel ander soort eindstreep behalen.

Nog na grinnikend bereik ik mijn kamer en smijt nogal nonchalant de post op tafel. Het is toch niks bijzonders, de niet te vermijden reclame, een herinnering (zal die telefoonrekening wel weer zijn en die betaal ik niet, want ik heb de hele maand die telefoon niet aangeraakt) en steven rechtstreeks op de kast af. Hier staat, heel onschuldig, een flinke fles terrasreiniger. De verpleging heeft er verbaasd vragen over gesteld, maar het is toch niet onlogisch dat ik komende zomer op een schoon balkonnetje wil zitten? Gelukkig kijkt er niemand in, dus blijft mijn geheime voorraad oude klare voorlopig onopgemerkt. Ik vind eigenlijk dat ik na al die nattigheid buiten nu wel een borreltje verdiend heb, dus schenk ik wat in een theeglas (borrelglazen vallen natuurlijk te veel op). Mijn hand is minder vast dan vroeger en met spijt zie ik wat druppels op tafel vallen. Ik zou ze kunnen oplikken, maar zo wanhopig ben ik nou ook weer niet. Met een stukje keukenpapier weet ik alle sporen weer uit te wissen.

Met welbehagen zet ik het theeglas aan de mond. Trouwens, er is nog een voordeel van een dergelijk glas: er kan een hoop in.

(c) 2019 Hans van Gemert

Dit #verhaal past in de #schrijfuitdaging van Schrijvelarij (FB) van november 2019 (= een steekwoordenverhaal met: telefoonrekening, gehaktbal, keukenpapier, paracetamoltablet, eierdooier, hazelnoot, vloerkleed, muis, terrasreiniger, regenbui)

Het rode ei

Een blik op de ruiten en hetgeen zich daarachter afspeelt onthult een hoop nattigheid. Het nieuwsbericht was helaas ook erg duidelijk. De regenbuien die ons nu al dagen in een natte greep houden, zijn helaas voorlopig nog niet achter de rug. Dat is van de ene kant erg prettig, het terras achter mijn huis spoelt nu vanzelf schoon. Van de andere kant: dan had ik me de aanschaf van al die flessen met terrasreiniger wel kunnen besparen. Nou ja, die komen een andere keer dan wel aan de beurt. Het geeft me in ieder geval tijd om een vervelend en uitgesteld klusje op te pakken: het verwerken van de post van inmiddels enkele weken.

Voorzichtig en wat langzamer dan mijn gewoonte is, open ik de enveloppen die voor me op tafel liggen. Ik ben niet gewend om dit met links te doen, maar met rechts een wat pijnlijke muisarm (dat heb je ervan als je zoveel verhaaltjes zit te tikken) zit er even niets anders op.

Ordelijk als ik ben sorteer ik alles netjes uit. Zo hoort een telefoonrekening op het stapeltje van de rekeningen, en het foldertje met onmisbare aanbiedingen van de plaatselijke supermarkt (die ik overigens heel goed weet te negeren) op het stapeltje op de hoek van de tafel. Daar komen trouwens ook de lege enveloppen. Ik verheug me altijd op het moment dat ik, na al dat sorteren, dat hoekstapeltje in één vloeiende beweging van de tafel mag schuiven in de hongerige prullenbak die ongeduldig op het hazelnootkleurige vloerkleed staat te wachten. Meestal lukt dat zonder probleem, in een enkel geval moet ik me nog even bukken om enkele ontsnapte exemplaren op te rapen en handmatig te verwijderen. Dat is normaal gesproken geen probleem, al maakte ik, gehaktbal die ik ben, de vorige keer de pijnlijke vergissing om op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats mijn hoofd weer naar boven te buigen. Eikenhouten tafels zijn massief en, kan ik je verzekeren, behoorlijk hard. Het is maar goed dat ik ook bij de drogist alle noodzakelijke inkopen al had gedaan, want een paracetamoltabletje wil er op zo’n moment wel in. Snel hield ik er ook nog een natgemaakt stukje keukenpapier tegenaan. Het koelt wel, maar verder hielp het niet zo veel. Later zag ik dat een flinke bult op mijn hoofd had, formaatje ei, zal ik maar zeggen. De huid was op die plek duidelijk beschadigd en er drupte wat van de inhoud van dat ei langs mijn hoofd. Voor alle duidelijkheid, de eierdooier van een dergelijk ei is niet geel, maar rood…

(c)2019 Hans van Gemert

Dit steekwoorden#verhaal past in de schrijfuitdaging van Schrijvelarij (FB, nov 2019), waarbij de volgende woordengebruikt moesten worden:

Regenbui, paracetamoltabletje, muis, vloerkleed , hazelnoot, gehaktbal, keukenpapier, eierdooier, terrasreiniger, telefoonrekening