Categoriearchief: Geen categorie

zoals elke ochtend

De hele dag kan ik ernaar uitkijken: de volgende ochtend

Het is maandagochtend, 7:23uur.
De trein die me naar mijn werk moet brengen rijdt voor op spoor 12. Zoals altijd haast ik me om als een van de eersten de deuren te openen en naar binnen te gaan. Snel links af, naar mijn favoriete zitplaats bij het raam. Ik heb geluk, er zit nog niemand.


Als de trein zich twee minuten later in de richting van Utrecht in beweging zet, zit ik met mijn neus tegen het raam gedrukt op de uitkijk. Ik tel de seconden af. 5,4, 3, 2, 1, en…


Precies op tijd rolt de trein uit Utrecht het station binnen. Ademloos scan ik de gezichten die langzaam voorbijkomen. Sinds ik haar twee weken geleden voor het eerst heb gezien, kruisen onze blikken elkaar elke dag. Het is twee, drie seconden, meer is het niet, want dan spoeden onze treinen zich in verschillende richtingen uiteen.

Ja, ze zit er weer, ook voor het raam. Haar ogen zien me, ik zie de hare. Onze monden krullen zich in een zwakke glimlach.

Nog één oogopslag, ééntje maar, dan is het weer voorbij. Ik kan niet wachten tot de volgende ochtend.

Jawel, te laat

Jawel, te laat

De tijd tussen wakker worden en op het werk verschijnen is niet altijd lang genoeg…

Mijn wekker braakt, veel te vroeg naar mijn zin, onaangename en niet te negeren geluiden uit. Met een woest gebaar leg ik het rotding het zwijgen op en vermoeid wrijf ik door mijn ogen. Het is mijn eigen schuld dat ik nog zo moe ben, dat weet ik best. Elke ochtend mopper ik op mezelf dat ik ’s avonds niet zo lang in bed moet liggen lezen. Als rechtgeaard boekenwurm vergeet ik alle goede voornemens als het weer avond is. Ik ben momenteel bezig met een spannend boek, dat ik haast niet weggelegd krijg. ‘De Wonderballetjes’, heet het en ik kan het je van harte aanbevelen.
Het is nog donker in de kamer, maar ik weet al precies hoe laat het is. Niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk. Mijn persoonlijke barometer geeft overduidelijk signalen af. Het klopt, steekt en wordt dik. Voor de broodnodige helderheid: het gaat over mijn benen. Bij de huidige weersomstandigheden houdt dat in dat het onvermijdelijk is dat ik me in mijn steunkousen moet hijsen. Voor wie zoiets nog nooit heeft gedaan: het is een heel karwei, maar ik weet mijn lot manmoedig te dragen.Ook zonder die lijfelijke signalen openbaart de verlaging van de luchtdruk zich in alle heftige duidelijkheid. Nu de herfst de bladerpracht van de eik in onze tuin heeft doen verdwijnen klettert de zoveelste regenbui ongehinderd met geweld tegen het klapraam. Het is een zolderraam, en dat versterkt het geluid. Niveautje aanslag, zal ik maar zeggen.Al het gedoe met die steunkous maakt dat mijn spaarzame tijd tussen opstaan en het op mijn werk verschijnen korter en krapper wordt. Vervelend. Vroeger kon ik in zo’n geval stiekem in ons kantoor binnensluipen, maar sinds de baas een heuse tijdklok heeft geïnstalleerd moet ik toch echt op tijd proberen te zijn.Een kop hete koffie brandt zich een weg naar mijn maag en een paar droge sneeën brood completeren mijn Spartaanse ontbijtje. Nog kauwend bereik ik mijn auto om vijf minuten later ons kantoor te bereiken. Eventuele snelheidsboetes, bijna onvermijdelijk, zal ik wel proberen te declareren.Bij binnenkomst activeer ik, bijna op tijd, op mijn account de tijdklok en dan zie ik hoe Tanja, onze receptioniste, me totaal in shock en met open mond aankijkt. Of beter gezegd, ze kijkt naar een punt vlak boven mijn ogen.Dan valt mijn kwartje. Ik ben vergeten mijn toupetje op te zetten.

Kat in actie

Een kat die de aandacht wil heeft zo haar eigen manieren om die te krijgen…

Afbeelding door Koen Eijkelenboom via Unsplash

Miesje, de schootkat van buurvrouw Jansen, rekte zich eens lekker en behaaglijk uit. Voorzichtig stond ze op en inspecteerde haar etensbakje.

Geschokt bleef ze even staan kijken.

Leeg. Wat was dat nou voor service? Licht ontstemd trippelde ze naar het grote raam, het wolbolletje waar ze zo graag mee speelde categorisch negerend. Wie honger heeft speelt niet, zo simpel is het.


Buiten was het vrouwtje aan het werk. Met een meetlint werd precies de juiste positie bepaald voor een nieuw gat in de grond.
Miesje liet een klagende ‘miauw’ horen, maar het uitstekend isolerende glas liet geen geluid door en het vrouwtje liet ijverig tulpenbol na tulpenbol in de gaatjes vallen. Zelfs een tik tegen het raam met haar pootje werd niet gehoord of gezien.


Tijd voor maatregelen, wie niet horen wil moet maar voelen. Met een sprong zat Miesje op de boekenplank boven de versterker. Behalve boeken stonden hier ook foto’s. Foto’s in blinkende en dus aantrekkelijke lijstjes, zeker als het zonlicht erop viel. Nog één keer keek Miesje op. Het vrouwtje was nog steeds aan het werk. Harde actie dus. Met haar voorpootje tikte ze zacht maar doeltreffend tegen de eerste foto, waarop het baasje met zijn nieuwe tractor stond. Het fotolijstje aarzelde niet en kletterde op de grond.


Buiten werden de bollengaatjes dichtgemaakt, maar aan Miesje werd nog steeds geen aandacht besteed. Tijd voor foto twee. En drie. Maar nee, het maakte nog steeds niet de gewenste indruk. Het moest niet veel gekker worden, zo’n behandeling was Miesje niet gewend. Met de volgende tik kwam de Chinese vaas in duizenden stukjes op de tegelvloer terecht. Het vrouwtje was ondertussen buiten met een tuinschaar in de weer om de takjes van wat struiken in te korten. Tussendoor stak ze steeds een volgend dropje in haar mond. Zij snoepte wel!


De ‘miauw’ van Miesje klonk bozer en bozer. Ze werd gewoon genegeerd, wat was dát nou! Met een sprong landde ze op het kussentje van de bank en zette ze daar stevig haar nageltjes in. De dunne stof kon daar niet tegenop en spleet uiteen, waardoor de kussenvulling in duizenden vlokjes in het rond vloog. Normaal gesproken zou dit geweldig speelgoed zijn, maar het was Miesje al na één poging teleurstellend duidelijk: dit spul was niet te eten. Ook die zak strooizout bij de achterdeur werd vakkundig opengescheurd en de inhoud verspreid over de keukenvloer, maar ook dat leverde niks eetbaars op.
Miesje sprong boos tegen de ramen op.

Ha gelukkig, nu keek het vrouwtje wel.  In blije afwachting stond Miesje bij de deur. Nu zou het allemaal goed komen.

De vergelding

Een glas whisky, met daarin nog slechts enkele korreltjes…

Afbeelding door Anastasia Zhenina via Unsplash

Nog een keer draaide Jordi zich om. Hij moest toegeven, het was toch jammer, om niet te zeggen: een verspilling. Hij haalde zijn schouders op. Niets aan te doen. Daar lag Dora, absoluut een schoonheid, zorgvuldig op de bank gedrapeerd. Haar hand hing slag over de leuning, haar ogen staarden levenloos in het oneindige. Op het salontafeltje stond het glas, waarin het laatste restje whisky zich had vermengd met de al lang gesmolten ijsblokjes. Daarnaast, dat had hij goed uitgedacht, lag de lege verpakking van de medicijnen. In het glas zweefden enkele laatste korreltjes nog naar de bodem. Hij had niet alles in het drankje kunnen oplossen, de rest van de tabletten had hij gewoon rechtstreeks in haar mond gestopt en die net zo lang dichtgehouden tot ze alles netjes had doorgeslikt. Het had niet lang geduurd. Het hielp wel dat ze al behoorlijk versuft en beneveld was, zodat hij niet al te veel geweld had hoeven gebruiken. Te veel blauwe plekken pasten niet in het beeld dat hij had willen scheppen. Natuurlijk had hij vervolgens het glas, de tafel en het doosje van de medicijnen zorgvuldig afgeveegd en daarna zijn handschoenen weer aangedaan.

Het briefje dat hij haar had gedwongen te schrijven lag er naast. ‘Ik kon niet anders’, meer tekst was niet nodig, de omstandigheden zouden voor alle verklaringen zorgen.

Jordi haalde zijn reservesleutel uit zijn broekzak en sloot de voordeur zorgvuldig achter zich af. Dora had nooit geweten dat hij die sleutel had meegenomen, vorige maand toen ze hem als oud vuil afdankte en de deur uitzette. Toen al had hij geweten dat hij hier terug zou komen. Zijn plannen waren snel gemaakt. Eerst zij, dan hij, het was een logische vergelding, onvermijdelijk.

Het volgende adres was niet ver, in hetzelfde gebouw, maar dan een vijftal etages hoger. Zo hadden ze elkaar leren kennen, Dora en Harold, in de lift. Diezelfde lift die hij nu nam om het karwei af te maken, op de een of andere manier was dit passend, maakte dit het verhaal rond. Gelukkig waren er geen andere mensen in de lift, het was beter als hij hier niet werd gezien.

De vijf verdiepingen flitsten voorbij, maar in plaats van te stoppen op de gewenste verdieping schoot de lift verder omhoog om even later te blijven hangen. Een minuut, twee zelfs, bleef het stil. Hij fronste zijn voorhoofd, een storing op dit moment zou al zijn plannen in de war sturen! Het was van groot belang dat hij hier niet werd gezien! Had hij nu toch de trap maar genomen! Een momentje stond hij in dubio. Bellen met het noodnummer? Geen optie, dan zou de camera worden geactiveerd en zou zijn identiteit onthuld worden. Gefrustreerd sloeg hij tegen de wand van de cabine. Of die slag er iets mee te maken had of niet, feit was dat de cabine zich traag in beweging zette om dan te blijven hangen, toevallig precies op de goede verdieping. De deuren openden zich en hij terwijl hij om zich heen keek stapte hij uit. Niemand te zien.

Het laatste appartement was van Harold. Jordi haalde diep adem en drukte op de deurbel. Zorgvuldig stapte hij naast de deur, zodat het oogje in de deur hem niet zou verraden. De deur draaide naar binnen open en snel, zonder Harold enige kans op verweer of protest te geven drong Jordi het appartement binnen, haalde het vlijmscherpe keukenmes tevoorschijn dat hij bij Dora had meegenomen en stak toe. Eén keer was voldoende, hij heeft altijd al een vaste en doeltreffende hand gehad. Terwijl de handen van Harold zich nog uitstrekten naar het mes dat uit zijn borst stak, sloeg het lichaam al tegen de grond.

Jordi trok de deur dicht. De liftdeuren stonden nog open en een halve minuut later verliet hij het flatgebouw. Het plan was uitgevoerd, zijn wraak was zoet.

Spelletjes met Olga

Vreemde zaken in huiselijke kring…

Afbeelding door Jp Valery via Unsplash

Het was een paar maanden terug een leuk idee geweest van zijn baas om Robbert elke vrijdagavond een extra storingsdienst te laten draaien. Want zeg nou zelf, had zijn baas hem voorgehouden, hoe vaak zou het nou voorkomen dat je daadwerkelijk van huis moet? In de meeste gevallen waren de problemen immers heel simpel online op te lossen met een paar aanslagen op het toetsenbord. Het zou neerkomen op een leuke salarisverhoging tegen een minimale tijdsinvestering.
De praktijk was opmerkelijk genoeg heel anders gebleken en hij had zich elke vrijdagavond genoodzaakt gezien op te staan van de bank en naar de zaak te rijden. Drie kwartier heen, drie kwartier terug en tussendoor meestal enkele stekkertjes steviger in de contacten drukken. Eigenlijk een klusje van niks, maar het viel nou eenmaal onder zijn verantwoordelijkheid om dit soort dingen op te lossen en te rapporteren. Maar, hoewel het goed betaalde, leuk was anders en hij kreeg er langzamerhand een hekel aan om de vrijdagse storingsdienst in de agenda te zien staan.
Wanneer hij zich precies zorgen begon te maken was voor Robbert niet goed aan te geven. Misschien was het door die usb-stick met het logo van de zaak. Alle werknemers hadden zo’n ding gehad, zo’n ultraplat exemplaar die je aan je sleutelbos kon hangen. Hij gebruikte het nooit, het ding had veel te weinig capaciteit voor serieus werk. Hij had van collega’s gehoord dat ze ‘m liever als moderne boekenlegger gebruikten. Hij niet, hij las zelden. Toch lag zo’n ding ineens bij hem op tafel, toen hij na alweer zo’n storingsdienst thuis was gekomen. En wat meer is: er stonden allerlei zakelijke documenten op, van tamelijk recente datum. Vreemd. Olga, zijn vrouw, had ook verbaasd gekeken en geopperd dat hij het ding ongetwijfeld zelf van zijn werk had meegenomen. Heel vreemd.
Een ander dingetje was dat hij tegenwoordig altijd na thuiskomst op vrijdagavond schone lakens op het bed aantrof. Natuurlijk, lakens moesten ook worden gewassen, maar dat gebeurde voorheen altijd op zaterdagen. Dat kwam dan altijd goed uit, omdat hij op vrijdagavond altijd met Olga spelletjes mocht doen, je weet wel. Dat was trouwens ook alweer een tijdje geleden. Jammer dat Olga de laatste tijd zoveel last had van migraine.
Of was het misschien die sokophouder die hij een tijdje geleden onder het bed aantrof? Hij hees zich eigenlijk nooit op de slaapkamer in of uit zijn uniform, hij verkleedde zich altijd in de kleedkamer, waar ook de kledingkasten waren. Hoe kwam dat ding dan daar? Vreemd. Olga, zijn vrouw, had geopperd dat hij zich dan toch vast een keer op de slaapkamer had omgekleed. Heel vreemd, want hij kon zich daar niets van herinneren.
Maar het vreemdste was toch die rugzak. Hij had helemaal geen rugzak, daar was hij toch eigenlijk wel zeker van. Toch lag zo’n ding onder de kapstok, toen hij op een van de vrijdagavonden was thuisgekomen. Merkwaardig genoeg was het ding de vrijdagavond erop weer verdwenen en Olga, zijn vrouw, kon zich van die hele rugzak niets meer herinneren.

Echt heel vreemd allemaal.

Geen weg terug

De fatale laatste seconden tikken weg…

Vastgesnoerd lig ik op het bed. Een hard bed, het is niet ontworpen voor comfort of gemak. De ruimte om me heen is dat ook niet. Niet voor mij, tenminste. Vlak voor me hangt een grote klok, de secondewijzer tikt ritmisch mijn tijd weg. Letterlijk. Vijf minuten, meer is het niet.
Het leven is hard en onrechtvaardig, maar ik heb me er bij neergelegd. Ik moet wel, ik kan ook niet anders. De beelden flitsen opnieuw voor mijn geestesoog voorbij. Niet voor de eerste keer, maar misschien eindelijk wel voor de laatste. Die noodlottige nacht, vijftien jaar geleden. Er hadden schoten geklonken in het steegje, een schreeuw, rennende voetstappen. De meeste mensen zouden rechtsomkeert hebben gemaakt. Ik niet. Toen ik dichterbij kwam zag ik de man liggen, bloedend, stervend. De boosdoener lag naast hem en in een reflex pakte ik het op, hiermee mijn eigen noodlot bezegelend.
Vier minuten. De politie was wonderlijk snel ter plaatse. Er waren verhoren en natuurlijk een rechtszaak. En er waren getuigen die mij met graagte aanwezen. Stellig. Veroordelend. Niets van wat ik zei maakte indruk. Had ik niet zelf dat wapen in handen gehad toen de politie kwam?

Nog maar drie minuten. Mijn zaak was niet meer dan routine, het oordeel lag al vast. Een dure advocaat had ik niet. Of het verschil zou hebben uitgemaakt? Wie zal het zeggen. Ze hebben het geprobeerd, dat doen ze nog steeds. Ik geloof er al lang niet meer in.

Een man schuift gordijnen weg van de ramen. Achter het ene raam zie ik mijn geliefden met betraande gezichten. Achter het andere raam kijken onbekende gezichten me vol woede en haat toe. Ik zou ze willen toeroepen: ‘Ik was het niet!’ Maar ik weet, ze horen me niet, ze hebben me nooit willen horen, nooit willen geloven.
Twee minuten. Dan is het gedaan.

Er komt een man op me af, een verpleger, hoe wrang is dat? Het is zijn taak om een infuus aan te leggen. Als dat gedaan is wijst de klok nog één minuut aan. Een streng uitziende man maakt een gebaar. Het is te vroeg, hij berooft me van mijn laatste seconden. Dit is het dan. De ingespoten vloeistof maakt me slaperig. Terwijl alles om me heen vervaagt en donkerder wordt blijft het beeld van de strenge man nog even hangen op mijn netvlies.

Hij kijkt naar de klok. Het is exact acht uur en precies op dat moment hoort hij het belsignaal van zijn telefoon. Hij neemt op.

Terwijl ik definitief wegzak in de eeuwigheid hoor ik hem vanaf de randen van het leven nog roepen. ‘Stop!’

Een ontdekking achter de kast

Je kunt soms op onverwachte plaatsen héle bijzondere dingen tegenkomen…

Ik heb een echte toevals-ontdekking gedaan, en niet zomaar eentje.

Een schoonmaakkarweitje is de boosdoener. Nou ja, de oorzaak dan. Achter de kast is een stukje van de plint verdwenen. Niet geknaagd, maar mooi recht. Op de plaats van het ontbrekende stukje plint is een ander stukje hout geplaatst, je zou haast denken dat het een deurtje is. Ik meen zelfs een soort huisnummer te herkennen, al is het dan wel erg klein.
Het is duidelijk, hier moet sprake zijn van een kabouterwoning, en dat is altijd een prettige verrassing! Of misschien was Pinkeltje wel uit Pinkeltjesland teruggekomen om bij mij in huis te komen wonen! Verschillende dagen hield ik het deurtje zo goed mogelijk in de gaten. Veel geluk had ik daar nog niet bij en om nou de hele dag bij dat deurtje op wacht te zitten is in de praktijk niet zo goed mogelijk. Het is tijd om de moderne techniek in te schakelen.

De kast blijft een stukje van de muur af, zodat ik wat meer ruimte heb om te manoeuvreren. Voor mijn camera knutsel ik een handig standaardje en een bewegingsmelder moet ervoor zorgen dat het licht aangaat zodat er automatisch een goede foto kan worden gemaakt. Geen felle lamp, een lantaarntje is voldoende. Ik wil de bewoner ook geen schrik aanjagen. Tenminste, niet teveel.

Om te voorkomen dat de kabouter zich zo snel uit de voeten maakt dat de foto gegarandeerd mislukt leg ik een aantal stroken plakband neer, uiteraard met de plakkant naar boven. Dat houdt ‘m wel even tegen! Uit de speelgoeddoos vis ik enkele verkeersbordjes met ‘verplicht voetpad’ op. Dat moet ervoor zorgen dat hij precies in de richting van de camera gaat lopen. Alles voor een mooie foto!

Een gespannen waslijntje moet ervoor zorgen dat onze hond de nodige afstand houdt, van hem heb ik foto’s genoeg.

Tevreden over mijn opstelling ga ik die avond naar bed. Ik heb er nog even aan gedacht om onder een dekentje in de woonkamer te gaan liggen, maar ik ben te bang dat mijn eventuele gesnurk de openbare kabouteractiviteiten niet ten goede zal komen.

Het is lastig om de slaap te vatten, maar de vermoeidheid helpt een handje. Als de wekker in de ochtend luid rammelend de nieuwe dag aankondigt spring ik met een vaartje mijn bed uit en roetsj naar beneden.
Het tafereel dat ik aantref is nogal verrassend. De plakband op de vloer is verdwenen, die blijkt keurig op een plakkerige prop in de afvalemmer te zitten. Dat is niet het enige. Er ligt een klein briefje naast mijn camera en met moeite kan ik de petieterige lettertjes lezen:   Je kunt beter de volgende keer de lensdop verwijderen.

De herinnering

Het is de laatste avond van Lambert, de laatste in het huis waar hij zo lang gewoond heeft. Dat roept herinneringen op…

Het was al laat op de avond. De schemerlampjes in de kamer verspreidden een gelig licht, de klok aan de muur tikte de laatste seconden van de dag weg.
Lambert, in de lichtkring van de staande lamp, keek de kamer nog eens rond. De ruimte was hem zo vertrouwd, elk meubeltje, elke foto op de kast, elk vaasje had zijn vaste plek. Vroeger, toen Lena nog leefde, toen werd er nog wel eens wat veranderd. Dan kwam hij thuis van zijn werk op de fabriek en stond Lena hem al opgewonden op te wachten. ‘Kijk eens, hoe mooi!’ Dan had ze de foto’s anders gerangschikt, wat stoelen omgeruild of ze had een bloemetje op tafel staan. Ja, Lena had daar gevoel voor gehad.
Lambert zuchtte diep. Hoe lang was dat allemaal niet geleden? Zesendertig jaar woonde hij hier nu alleen. En sindsdien was de kamer zo goed als ongewijzigd gebleven. Er waren wat foto’s bijgekomen van klein- en achterkleinkinderen. En een enkele keer was er wel eens een vaasje gebroken.
Met trillende hand bracht Lambert zijn glaasje naar zijn mond.
Zestig jaar, zo lang had hij hier gewoond. Vierentwintig jaar met Lena. En toen die verschrikkelijke dag dat alles anders werd en zijn wereld instortte. Nu woonde hij hier al zesendertig jaar alleen. Hoewel, alleen. Voor zijn gevoel was Lena altijd bij hem, ze was met hem en het huis verbonden. In de stille uren sprak hij tot haar en hij was zeker van de antwoorden die zij zou geven. Het gaf hem rust, een gevoel van geborgen zijn.
Hij nam nog een voorzichtig slokje van zijn borreltje. Een traan blonk in zijn ogen. Het was de laatste avond, zijn laatste nacht in deze kamer, in dit huis. Morgen zou de verhuiswagen komen, dat hadden zijn kinderen zo geregeld. ‘Je wordt te oud, pa’, hadden ze gezegd. En misschien was dat wel waar. Op deze avond drukte de last van zijn vijfentachtig jaar zwaar op hem.
En morgen: een nieuw huis. Of beter: een nieuwe kamer in zo’n modern huis. Nee, het was eigenlijk niets voor hem. Maar hij moest toegeven, het lukte hem allemaal niet meer. Hij was niet zo goed ter been meer en het huis werd te groot, te onhandig. Ach, was Lena er nog maar geweest. Dan zou het vast allemaal nog best gaan.
Maar Lambert was alleen. Hij keek nog eens om zich heen. Al zijn spulletjes, het was teveel om mee te nemen. Het paste allemaal niet in die nieuwe kamer. Maar hoe moet je kiezen? Er was zoveel, zoveel herinneringen, zoveel dat nog vol Lena was. Voor het oude dressoir was geen plaats. Alleen het kleine kastje naast de televisie, dat mocht mee. En de eettafel met wat stoelen. En de stoel waarop hij nu zat en nog wat kleinigheden.
Hij zuchtte nog eens. Op het tafeltje naast hem stond een foto van een nog jonge Lena. Voorzichtig nam Lambert de foto in zijn handen en streelde het figuurtje dat hem zo vrolijk aankeek. Dat was Lena ten voeten uit. Altijd vrolijk, eenvoudig gekleed, want Lena had geen dure fratsen nodig. Een eenvoudig bloesje, een rok tot net onder de knie. En daaronder die slippertjes, die Lena altijd in huis droeg. Met een zucht zette Lambert de foto weer terug en nam nu het doosje van het tafeltje af. Wat er ook gebeurde, dit doosje moest mee. Voorzichtig haalde hij het deksel eraf. Liefkozend streken zijn oude vingers over het laatste paar slippers van Lena.

Mijn grootste uitvinding ooit

Bescheiden als ik ben spreek ik hier maar zelden over. Maar nu wordt het tijd een tipje van de sluier op te lichten over de grootste uitvinding ooit…

Het is één van die dingen waar ik zelden over spreek, ik ben per slot van rekening een bescheiden mens. Toch wil ik graag eens een tipje van de sluier oplichten en de wereld laten weten wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor een van de grootste uitvindingen van de mensheid. Ofwel: ik!


Het overkomt je misschien maar één keer in je leven, maar áls het gebeurt, dan wil je er ook gebruik van maken. En vorige week overkwam het mij. Wandelend in het bos opende zich ineens een tijdvenster, vlak voor mijn voeten. Zo’n tijdvenster is eigenlijk net een soort van elastiek. Je kunt erdoor naar een willekeurig moment in het verleden, maar op een gegeven moment trekt het elastiek je weer terug naar je eigen tijd. Dat is op zich natuurlijk een geruststellende gedachte.

Uiteraard aarzelde ik geen moment en stapte door het mistige venster voor me.
In één klap viel al het achtergrondgeluid weg. Stilte. Er was alleen maar het geluid van de natuur, ruisende taken, fluitende vogels en hier en daar het gezoem van insecten. De zon scheen stralend in een blauwe lucht. Prachtig, ik voelde me helemaal blij worden. Aan het platgetrapte gras voor me kon ik zien dat er iemand gelopen had. Tenminste, iemand…. Het zou zomaar ook een gevaarlijk dier kunnen zijn. Mijn euforische stemming temperde. In welke tijd was ik eigenlijk beland? Ik besloot op zoek te gaan naar een flinke stok, zodat ik in noodgevallen niet helemaal hulpeloos was.

Terwijl ik bezig was een geschikte tak af te breken hoorde ik achter mij geluid. Snel draaide ik me om. Daar stond ik dan, oog in oog met een man, gekleed in kleding die gemaakt leek van huiden. Om de hals droeg hij een kralenkettingen met steentjes, klauwen en stevige tanden van een of ander groot dier.
‘Hoi’, zei ik. De man nam me onderzoekend en ietwat argwanend op. Zijn blik bleef wat langer hangen op mijn spijkerbroek, geblokte overhemd en mijn bril.

‘Dag vreemdeling’, zei hij toen. Een voordeel van de echt goede tijdvensters is dat er geen sprake is van taalproblemen. Prettig.‘

Wees welkom in ons dorp!’

Dat liet ik me natuurlijk geen twee keer zeggen. Hij liep voor me uit en na een kort stukje lopen bereikten we enkele huizen, waar allerlei mannen en vrouwen ons verbaasd zagen aankomen. De huizen waren geheel opgetrokken uit gevlochten wanden, dichtgesmeerd met leem. De daken bestonden uit allerlei takken en riet. Ik vroeg me af of dat wel waterdicht zou zijn, maar gelukkig was het een mooie dag. Enkele kinderen stonden met open mond naar me te kijken.

Voor het huis waren mensen bezig een groot stuk steen te verplaatsen. Dat viel nog niet mee. Twee man probeerden met een touw de steen vooruit te trekken en drie man erachter duwden uit alle macht. Wat een werk!‘

Waarom gebruiken jullie geen kar of zo?’ vroeg ik. Een opmerking die enkel wazige blikken opleverde. Er viel me wat binnen. ‘Hebben jullie het wiel soms nog niet uitgevonden?’  En ook die opmerking werd enkel wazig begroet.

‘Aha! Kom dan maar eens kijken!’ IJverig tekende ik met een stokje in de grond. ‘Laten we eens beginnen met wat schijven van die boomstam daar.’

Het duurde even voor ze precies begrepen wat ik bedoelde. Terwijl ik werd getrakteerd op een heerlijke bout van een everzwijn gingen een paar mannen aan het werk. Tegen de avond waren enkele schijven van de boomstam afgezaagd en voorzien van gaten waar een stevige stok doorgestoken kon worden.
De bewoners van de nederzetting waren uitzinnig van vreugde nu ze met mijn hulp eindelijk het wiel hadden uitgevonden. Die avond werd er volop feest gevierd met allerlei lekkere dranken en spijzen. Bovendien, als kers op de taart, kwam de knappe dochter van het stamhoofd blozend op me af, de lippen getuit om me een dikke kus te geven, en wie weet welke feestelijkheden nog konden volgen. Ook mijn lippen namen de juiste houding aan om haar vriendelijke uitnodiging op een passende wijze te beantwoorden.
Helaas, precies op dat moment kwam het elastiek van het tijdvenster in beweging en met een felle ruk stond ik terug in mijn eigen tijd. Enkele dames vlak voor me keken me verrast en een tikkeltje afkeurend aan. Ik liep maar snel door.

Maar toch, ere wie ere toekomt: de wereld is me enorm veel dankbaarheid verschuldigd.

De nieuwe vlaggenmast

Het is iets om trots op te zijn: mijn nieuwe vlaggenmast. Daar kan immers iedereen mee omgaan, het zou ook mij moeten lukken…

Ik heb er lang op moeten wachten, maar eindelijk is-ie daar dan. Een vlaggenmast. Jarenlang heb ik reikhalzend uitgezien naar het moment dat ik zo’n statig ding in de tuin kon plaatsen. Die vlaggenmast, dus.
Omdat ik zelf nogal onhandig ben aangelegd heb ik het plaatsen ervan overgelaten aan twee potige ambachtslieden. Met jaloersmakend gemak tilden zij de betonnen voet op en plaatsten die in het daartoe gegraven gat. De paal werd hier vervolgens op de juiste manier op bevestigd. Het touwtje was noodzakelijk, zo vertelden ze mij, want daarmee kon de vlag naar boven of naar beneden worden gehaald.
‘Heeft u een vlag, dan kunnen we het ophijsprogramma even demonstreren.’

Een simpele vraag, maar toch eentje die me in gewetensnood brengt. We hebben niet voor niets een vlaggenprotocol en je kunt niet zomaar eventjes ter demonstratie met vlaggen rotzooien. Maar ik had een alternatief. Een oud tafelkleed werd door de heren vakkundig en geroutineerd omhoog gehesen. Toen namen ze afscheid.
Trots keek ik omhoog en zag het wapperende kleedje in de lucht. Helaas, het was geen erg schoon kleedje, je kon precies zien welke ravage de vanmorgen omgevallen yoghurt had aangericht. Kortom, tijd om het ding weer naar beneden te halen. Dat zette me voor een probleem. Hoe een vlag naar boven moest, dat had ik nou wel gezien. Maar hoe moest-ie nou naar beneden? Hoe ik ook trok aan de touwtjes, het kleed bleef hangen waar hij hing.
Mijn inspanningen bleven niet onopgemerkt. Buurvrouw Jacoba gluurde regelmatig over het strookje matglas van haar badkamer, terwijl ze haar tanden stond te poetsen. Ik zag ze lachen. Dat leverde ook bij de buren de nodige ravage op, de kloddertjes tandpasta roffelden tegen de ruiten. Ik lachte en zwaaide maar vriendelijk terug, inwendig mezelf verbijtend. Ik zou weer wekenlang hét onderwerp van gesprek zijn op de vele koffie- en thee-uurtjes van de dames in de buurt.

Na een kwartiertje hopeloze strijd gaf ik het op. Die gekke tafelkleedvlag moest naar beneden en wel zo snel mogelijk. Ik rende naar binnen en kwam terug met een schaar, waarmee ik het dikke vlaggentouw aanviel.
Heb je ooit wel eens geprobeerd zo’n dik touw met een keukenschaartje door te knippen? Zo niet, ik raad het je af. Het touw is ontworpen om lang bruikbaar te zijn en is dus stevig. Héél stevig. Al snel gaf ik de ongelijke strijd op. Ik had nog één optie. De fik erin! Ik diepte een doosje lucifers op uit mijn broekzak en stak de tuinfakkel aan, die ik had gemonteerd op een lange stok. Voorzichtig hees ik het brandende gevaarte omhoog. Als ik het vlaggentouw niet zou kunnen beschadigen, dan dat kleedje maar.
Het kleedje fikte uitstekend. Brandende vonken dwarrelden in het rond en doofden gelukkig veilig op het zand in de tuin. Het touwtje, geheel bestand tegen mijn knipactiviteiten, fikte helaas vrolijk mee en kletste in brandende stukken op de grond. Daar stond ik dan. Wél een vlaggenmast, geen touwtje meer.

Kan ik straks weer terug naar die vlaggenwinkel.