Categoriearchief: Geen categorie

Spelletjes van vroeger

Peter zit voor het raam. Hij verveelt zich. Hij heeft al wel honderd keer op zijn horloge gekeken, maar de middag duurt nog wel heel lang.

Mama heeft een idee. ‘Waarom bel je opa niet even?’

Dat is een goed idee. Opa kan altijd van die leuke verhalen vertellen. Peter pakt de telefoon en belt opa op. Natuurlijk vind opa het goed dat Peter komt.

Als hij bij opa binnenkomt doet hij snel zijn jas uit. Binnen is het warm. ‘Ja,’ zegt opa altijd, ‘oude mensen hebben het altijd koud’.
Nou, dat blijkt wel. Opa zit met een dik vest vlak bij de verwarming. Peter gaat zitten. Hij krijgt een lekker glas limonade met een koekje erbij. Opa heeft een kop koffie voor zich. Hij pakt een flesje koffiemelk en giet een scheutje melk in zijn koffie.

‘Opa’,  begint Peter, ‘vertel nog eens van vroeger, hoe jij speelde!’

Opa kijkt Peter over het randje van zijn bril aan. Dat ziet er een beetje streng uit, maar Peter weet dat opa dat helemaal niet zo meent.

‘Over vroeger?’ herhaalt opa, ‘Hoe wij speelden?’

Peter knikt.

‘Heel anders dan tegenwoordig,’ begint opa. Tegenwoordig zitten alle kinderen de hele dag binnen op hun televisie spelletjes te doen.’

‘Computer, opa, dat is een computer,’ onderbreekt Peter.

‘Ja, ja, dat weet ik natuurlijk wel. Waar was ik… O ja, hoe wij speelden.’

Opa neemt een slokje van zijn koffie.

‘Wij hadden niks,’ gaat hij verder, ‘we moesten ons speelgoed zelf maken.’ Hij neemt nog een slokje koffie.

‘Ik had eens een keer zin om met mijn broertje een zwaardgevecht te houden. Een zwaard hadden we natuurlijk niet, dus pakten we lange takken. Maar die waren weer niet zo sterk. In het gevecht sloeg je met een flinke tik zo’n zwaard gewoon doormidden, soms zelfs allebei tegelijk.’

Opa lacht een beetje voor zich uit en neemt nog maar een slokje.

‘Op een keer,’ lacht hij nu wat harder, ‘hadden we de breinaalden van mijn moeder gepakt. Dat waren nog eens zwaarden!  Met zo’n lekkere scherpe punt eraan. O, wat was mijn moeder boos. Ze braken wel niet, maar er kwamen allemaal bochtjes en deuken in. Wat hebben we op onze kop gehad zeg!’

Peter lacht. Opa die op z’n kop krijgt, dat is wel grappig.

‘Nou, dan gingen we maar naar buiten’,  gaat opa verder. ‘Omdat wij geen bal hadden moesten we er eerst zelf eentje maken.’

‘Zelf maken?’ onderbreekt Peter. Dát gelooft hij niet zomaar. Opa kan soms best gekke dingen zeggen.

‘Jazeker,’ gaat opa verder. We pakten dan een heleboel PTT-elastieken.’

Weer onderbreekt Peter. PTT-elastieken, wat zijn dát nou weer.
Opa legt uit dat de PTT een oude naam is van de Post. En dat de postbode altijd een heleboel dikke elastieken had om de pakketjes post bij elkaar te houden. Als je geluk had, dan kon je soms van de postbode een heleboel van die elastieken krijgen.

‘Ja, en als je die elastieken over elkaar heen spande, dan kreeg je een harde en stevige bal. Een soort super-stuiterbal.’

Peter vind het wel grappig. Zelf een bal maken, dat moest hij toch ook maar eens proberen.

‘Maar op een keer,’ gaat opa verder, ‘stuiterde onze bal zo hard, dat hij tegen de ruiten van de buren tikte. Zat er ineens een flinke scheur in. In die ruiten dan!’

Peter wil weten wat opa toen deed.

Opa lacht een beetje beschaamd. ‘Wat denk je jongen,’ gaat hij verder. ‘Ik kon maar aan één ding denken. Heel hard weglopen!’

Ellende bij de supermarkt

Deze week ben ik de verliezer dus ik rijd de auto het parkeerterrein van de #supermarkt op. Nee, winkelen in het algemeen is geen hobby van me, vooral van kledingwinkels en supermarkten krijg ik bultjes. Rode, jeukende bultjes, waar je pas ruim na de beproeving weer vanaf komt en niet zelden zonder een medicijn, in vloeibare vorm,  in te nemen.

Meestal kunnen de boodschappen in een tas in de hand of aan de fiets mee naar huis, maar eens in de paar weken dient het zwaardere spul in huis te worden gehaald en dan is een auto met veel ruimte toch wel erg handig. En dan mag ik.

Het parkeerterrein is listig ingericht door een ontwerper die zelf waarschijnlijk geen auto rijdt, of het noodzakelijk ruimtelijk inzicht ontbeert. Alles kan en alles past, maar het vraagt een knap en oplettend sturen om die krappe parkeervakken in en uit te rijden.  Allerlei figuren die zich met volle winkelwagentjes naar hun auto’s begeven om daar alles uitgebreid over te hevelen maken het er ook niet echt gemakkelijker op. En natuurlijk zijn alle prettige parkeerplaatsen bezet. In een enkel geval  door een breed geparkeerde aso die extra ruimte heeft gecreëerd door half in twee vakken te staan, daar kan ik me best over opwinden. Ik denk er over om de wagen precies achter hem te zetten, zodat hij klem komt te staan. Het besef dat ik dan ook onschuldige mede-winkelslachtoffers  blokkeer weerhoudt me.

Ongeveer aan de uiterste rand van het parkeerterrein is nog een plaatsje. Ik zie de afstand die ik straks met een vol winkelwagentje moet afleggen en bedenk dat ik de auto ook thuis had kunnen laten. Zo ver woon ik niet van die supermarkt af en met een winkelwagentje loop je in tien minuten ook op en neer. Nou ja. Ik ben er nou toch.

Ik stuur de auto de parkeerplek op. Een achtergelaten winkelwagentje dat ik persoonlijk had gemist werd door mijn auto wel opgemerkt, ketste van mijn bumper af en bracht met een snerpend geluid een spannende kras met bijbehorend deukje aan op de ernaast geparkeerde BMW. Shit, shit, shit. Onwillekeurig kijk ik om me heen. Twee dingen. Heeft iemand het gezien en zijn er verderop nog andere parkeerplaatsen waar ik heimelijk naar toe kan vertrekken? Of, derde ding, zal ik weggaan om later nog eens terug te komen?

Twee dames  lopen achter de geparkeerde auto’s langs. Kijken ze, kijken ze niet of hebben ze gekeken? Dat is de grote vraag. Als ik hier lang blijf staan denken, dan kijken ze beslist.  Snel weggaan, dan kom ik mooi onder het gedoe uit.

Twee stevige tikken op het ruitje naast mij wekken mij uit alle ontsnappingspogingen. Naast mij staat een man in een duur blauw pak, dat kleurrijk afsteekt tegen zijn rood aangelopen gezicht. Erg blij kijkt hij niet. Van wegrijden is dus geen sprake meer, da’s nou jammer. Ik draai, een beetje onwillig, het raampje naar beneden.

‘Zeg vader’, schreeuwt het blauwe pak, hoewel ik me van geen familieband bewust ben, ‘wat denk jij wel niet?’ Een wat cryptische vraag, maar het vermoeden dat het blauwe pak iets met de BMW naast me te maken heeft begint voorzichtig vormen aan te nemen.

‘Uhh, ja sorry, ’ begin ik mijn verweer, ‘dat winkelwagentje…’

‘Uitstappen!’ schreeuwt het blauwe pak verder, ‘anders trek ik je door dat raampje naar buiten!’ Nou is dat raampje niet erg groot en het idee daardoor de auto te moeten verlaten trekt me niet erg. Met knikkende knieën, kloppend hart en zweethandjes verlaat ik de auto. Valt nog niet mee, want de ruimte op zo’n parkeerplaats…. Nou ja. Hebben we het al over gehad.

‘Wat denk jij wel? Een beetje mijn hele auto vernielen!’

Nou ja, hele auto vernielen…  Je kunt ook overdrijven en zo’n opmerking vraagt dan ook om enige relativering. Ik tracht het blauwe pak duidelijk te maken dat het maar een klein deukje en een klein krasje is. En bovendien, het is zijn eigen schuld, waarom zet hij dat winkelwagentje dan ook op zo’n stomme plaats?

Niemand heeft me gewaarschuwd voor ontploffingsgevaar, vuurwerk of zeer plaatselijk onweer met bliksem en donderslagen, maar iets dergelijks moet precies op dat moment zijn losgebarsten, tegelijk met een acute zonsverduistering.

Ik word wakker in een ziekenhuisbed, vraag me af waar en wie ik ben. Een vriendelijke verpleegster snelt toe en verzekert me dat alles goed komt. Ze noemt een naam, die ik niet als de mijne herken.  Misschien door al dat verband om mijn hoofd. In de weerspiegeling van de ruit herken ik mezelf niet en vraag me af hoe ik ineens hier terecht ben gekomen. Wakker geworden in een vreemde wereld, mezelf niet herkennend en verplegend personeel dat alles over me schijnt te weten. Een vreemd gevoel  bekruipt me, maar niet lang. Langzaam zak ik opnieuw weg in een donkere tunnel van bewusteloosheid.

Het gaat inmiddels best wel weer goed met me. Ik mag al weer twee keer per dag even in een stoel naast het bed zitten. Misschien mag ik volgende week naar huis. Hopelijk heeft iemand anders dan de boodschappen gedaan.

 (c) 2014-2017 Hans van Gemert

aandachtig blijven luisteren

Ik zit aan tafel in de collegezaal. Mijn vingers zitten in een kramp, mijn pen gaat gehaast over het papier. Ik wil niets missen en noteer zoveel mogelijk van wat de spreker ons vertelt. Het verhaal is interessant,  de spreker goed en het liefst zou ik ademloos naar hem willen luisteren. Maar omdat ik bang ben dat ik het dan niet allemaal zal kunnen navertellen dan toch maar die aantekeningen. Ik heb een soort van persoonlijk steno ontwikkeld, dat het midden houdt tussen letters, woorden, streepjes en punten. Het is prima te lezen, tenminste als ik het vandaag nog probeer uit te werken. Wat mijn ogen niet zullen herkennen wordt vandaag hopelijk nog door mijn geheugen aangevuld.

Het velletje papier is bijna vol, maar ik heb overal op gerekend, het is niet waarschijnlijk dat de goede man nog een hele schrijfblok lang aan het woord zal blijven. Ook schrijfgerei heb ik voldoende op voorraad bij me, ook daar zal het niet aan liggen.

Vanuit mijn rechter ooghoek zie ik de deur van het lokaal opengaan en twee mensen komen binnen. De spreker gaat door met zijn verhaal zonder enig acht te slaan om de laatkomers. Een jongen en een meisje staan op de drempel en scannen gehaast de zaal om vrije plekken te vinden. Die zijn er niet veel, maar toevallig zijn er naast mij twee stoelen leeg. Ze schuiven tussen de rijen door, wat met hun tassen in de hand niet gemakkelijk gaat. Schuivende stoelen verschaffen de nodige doorgang, maar maken tegelijk het verhaal van de spreker onverstaanbaar.

Ik spits mijn oren tot het uiterste om details op te vangen waarmee ik de verloren brokstukken van het verhaal zou kunnen repareren. Onzekerheid blijft knagen. Heb ik nu niet iets belangrijks gemist?

De laatkomers zijn inmiddels bij de vrijgekomen stoelen aangekomen en ze gaan zitten. Het tafeltje wordt uitgeklapt, papieren worden tevoorschijn gehaald, dan een pen en vervolgens natuurlijk een mobiele telefoon. Fluisterend wisselen ze de nodige informatie uit, niet hard, maar hard genoeg om een volgend gat in het betoog te slaan. Ik voel een irritatie, maar wil er eigenlijk niets van zeggen, bang om nog meer te missen. Een zoemende, trillende telefoon op het tafeltje naast me attendeert de nieuwkomer op een ongetwijfeld belangrijke boodschap, die vervolgens weer fluisterend en lachend wordt gedeeld en besproken. Een hele diepe zucht ontsnapt me. Per ongeluk? Dacht het niet.

Ik sis een geïrriteerd ‘Shhh!’ naar rechts, in de hoop dat het stil wordt. Dat wordt het even ook. Ik hoor een gemompeld ‘nou nou’, maar de rust lijkt weder te keren en ik concentreer me weer op de spreker en laat de pen weer over het papier vliegen.

Dan zoemt en trilt er weer een telefoon, heel dicht bij. Mijn vuisten ballen zich, geïrriteerd en woest kijk ik op, en meteen weer neer. Het was de mijne…

©2014 Hans van Gemert