Alle berichten van Hans van Gemert

Een ontdekking achter de kast

Je kunt soms op onverwachte plaatsen héle bijzondere dingen tegenkomen…

Ik heb een echte toevals-ontdekking gedaan, en niet zomaar eentje.

Een schoonmaakkarweitje is de boosdoener. Nou ja, de oorzaak dan. Achter de kast is een stukje van de plint verdwenen. Niet geknaagd, maar mooi recht. Op de plaats van het ontbrekende stukje plint is een ander stukje hout geplaatst, je zou haast denken dat het een deurtje is. Ik meen zelfs een soort huisnummer te herkennen, al is het dan wel erg klein.
Het is duidelijk, hier moet sprake zijn van een kabouterwoning, en dat is altijd een prettige verrassing! Of misschien was Pinkeltje wel uit Pinkeltjesland teruggekomen om bij mij in huis te komen wonen! Verschillende dagen hield ik het deurtje zo goed mogelijk in de gaten. Veel geluk had ik daar nog niet bij en om nou de hele dag bij dat deurtje op wacht te zitten is in de praktijk niet zo goed mogelijk. Het is tijd om de moderne techniek in te schakelen.

De kast blijft een stukje van de muur af, zodat ik wat meer ruimte heb om te manoeuvreren. Voor mijn camera knutsel ik een handig standaardje en een bewegingsmelder moet ervoor zorgen dat het licht aangaat zodat er automatisch een goede foto kan worden gemaakt. Geen felle lamp, een lantaarntje is voldoende. Ik wil de bewoner ook geen schrik aanjagen. Tenminste, niet teveel.

Om te voorkomen dat de kabouter zich zo snel uit de voeten maakt dat de foto gegarandeerd mislukt leg ik een aantal stroken plakband neer, uiteraard met de plakkant naar boven. Dat houdt ‘m wel even tegen! Uit de speelgoeddoos vis ik enkele verkeersbordjes met ‘verplicht voetpad’ op. Dat moet ervoor zorgen dat hij precies in de richting van de camera gaat lopen. Alles voor een mooie foto!

Een gespannen waslijntje moet ervoor zorgen dat onze hond de nodige afstand houdt, van hem heb ik foto’s genoeg.

Tevreden over mijn opstelling ga ik die avond naar bed. Ik heb er nog even aan gedacht om onder een dekentje in de woonkamer te gaan liggen, maar ik ben te bang dat mijn eventuele gesnurk de openbare kabouteractiviteiten niet ten goede zal komen.

Het is lastig om de slaap te vatten, maar de vermoeidheid helpt een handje. Als de wekker in de ochtend luid rammelend de nieuwe dag aankondigt spring ik met een vaartje mijn bed uit en roetsj naar beneden.
Het tafereel dat ik aantref is nogal verrassend. De plakband op de vloer is verdwenen, die blijkt keurig op een plakkerige prop in de afvalemmer te zitten. Dat is niet het enige. Er ligt een klein briefje naast mijn camera en met moeite kan ik de petieterige lettertjes lezen:   Je kunt beter de volgende keer de lensdop verwijderen.

De herinnering

Het is de laatste avond van Lambert, de laatste in het huis waar hij zo lang gewoond heeft. Dat roept herinneringen op…

Het was al laat op de avond. De schemerlampjes in de kamer verspreidden een gelig licht, de klok aan de muur tikte de laatste seconden van de dag weg.
Lambert, in de lichtkring van de staande lamp, keek de kamer nog eens rond. De ruimte was hem zo vertrouwd, elk meubeltje, elke foto op de kast, elk vaasje had zijn vaste plek. Vroeger, toen Lena nog leefde, toen werd er nog wel eens wat veranderd. Dan kwam hij thuis van zijn werk op de fabriek en stond Lena hem al opgewonden op te wachten. ‘Kijk eens, hoe mooi!’ Dan had ze de foto’s anders gerangschikt, wat stoelen omgeruild of ze had een bloemetje op tafel staan. Ja, Lena had daar gevoel voor gehad.
Lambert zuchtte diep. Hoe lang was dat allemaal niet geleden? Zesendertig jaar woonde hij hier nu alleen. En sindsdien was de kamer zo goed als ongewijzigd gebleven. Er waren wat foto’s bijgekomen van klein- en achterkleinkinderen. En een enkele keer was er wel eens een vaasje gebroken.
Met trillende hand bracht Lambert zijn glaasje naar zijn mond.
Zestig jaar, zo lang had hij hier gewoond. Vierentwintig jaar met Lena. En toen die verschrikkelijke dag dat alles anders werd en zijn wereld instortte. Nu woonde hij hier al zesendertig jaar alleen. Hoewel, alleen. Voor zijn gevoel was Lena altijd bij hem, ze was met hem en het huis verbonden. In de stille uren sprak hij tot haar en hij was zeker van de antwoorden die zij zou geven. Het gaf hem rust, een gevoel van geborgen zijn.
Hij nam nog een voorzichtig slokje van zijn borreltje. Een traan blonk in zijn ogen. Het was de laatste avond, zijn laatste nacht in deze kamer, in dit huis. Morgen zou de verhuiswagen komen, dat hadden zijn kinderen zo geregeld. ‘Je wordt te oud, pa’, hadden ze gezegd. En misschien was dat wel waar. Op deze avond drukte de last van zijn vijfentachtig jaar zwaar op hem.
En morgen: een nieuw huis. Of beter: een nieuwe kamer in zo’n modern huis. Nee, het was eigenlijk niets voor hem. Maar hij moest toegeven, het lukte hem allemaal niet meer. Hij was niet zo goed ter been meer en het huis werd te groot, te onhandig. Ach, was Lena er nog maar geweest. Dan zou het vast allemaal nog best gaan.
Maar Lambert was alleen. Hij keek nog eens om zich heen. Al zijn spulletjes, het was teveel om mee te nemen. Het paste allemaal niet in die nieuwe kamer. Maar hoe moet je kiezen? Er was zoveel, zoveel herinneringen, zoveel dat nog vol Lena was. Voor het oude dressoir was geen plaats. Alleen het kleine kastje naast de televisie, dat mocht mee. En de eettafel met wat stoelen. En de stoel waarop hij nu zat en nog wat kleinigheden.
Hij zuchtte nog eens. Op het tafeltje naast hem stond een foto van een nog jonge Lena. Voorzichtig nam Lambert de foto in zijn handen en streelde het figuurtje dat hem zo vrolijk aankeek. Dat was Lena ten voeten uit. Altijd vrolijk, eenvoudig gekleed, want Lena had geen dure fratsen nodig. Een eenvoudig bloesje, een rok tot net onder de knie. En daaronder die slippertjes, die Lena altijd in huis droeg. Met een zucht zette Lambert de foto weer terug en nam nu het doosje van het tafeltje af. Wat er ook gebeurde, dit doosje moest mee. Voorzichtig haalde hij het deksel eraf. Liefkozend streken zijn oude vingers over het laatste paar slippers van Lena.

Mijn grootste uitvinding ooit

Bescheiden als ik ben spreek ik hier maar zelden over. Maar nu wordt het tijd een tipje van de sluier op te lichten over de grootste uitvinding ooit…

Het is één van die dingen waar ik zelden over spreek, ik ben per slot van rekening een bescheiden mens. Toch wil ik graag eens een tipje van de sluier oplichten en de wereld laten weten wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor een van de grootste uitvindingen van de mensheid. Ofwel: ik!


Het overkomt je misschien maar één keer in je leven, maar áls het gebeurt, dan wil je er ook gebruik van maken. En vorige week overkwam het mij. Wandelend in het bos opende zich ineens een tijdvenster, vlak voor mijn voeten. Zo’n tijdvenster is eigenlijk net een soort van elastiek. Je kunt erdoor naar een willekeurig moment in het verleden, maar op een gegeven moment trekt het elastiek je weer terug naar je eigen tijd. Dat is op zich natuurlijk een geruststellende gedachte.

Uiteraard aarzelde ik geen moment en stapte door het mistige venster voor me.
In één klap viel al het achtergrondgeluid weg. Stilte. Er was alleen maar het geluid van de natuur, ruisende taken, fluitende vogels en hier en daar het gezoem van insecten. De zon scheen stralend in een blauwe lucht. Prachtig, ik voelde me helemaal blij worden. Aan het platgetrapte gras voor me kon ik zien dat er iemand gelopen had. Tenminste, iemand…. Het zou zomaar ook een gevaarlijk dier kunnen zijn. Mijn euforische stemming temperde. In welke tijd was ik eigenlijk beland? Ik besloot op zoek te gaan naar een flinke stok, zodat ik in noodgevallen niet helemaal hulpeloos was.

Terwijl ik bezig was een geschikte tak af te breken hoorde ik achter mij geluid. Snel draaide ik me om. Daar stond ik dan, oog in oog met een man, gekleed in kleding die gemaakt leek van huiden. Om de hals droeg hij een kralenkettingen met steentjes, klauwen en stevige tanden van een of ander groot dier.
‘Hoi’, zei ik. De man nam me onderzoekend en ietwat argwanend op. Zijn blik bleef wat langer hangen op mijn spijkerbroek, geblokte overhemd en mijn bril.

‘Dag vreemdeling’, zei hij toen. Een voordeel van de echt goede tijdvensters is dat er geen sprake is van taalproblemen. Prettig.‘

Wees welkom in ons dorp!’

Dat liet ik me natuurlijk geen twee keer zeggen. Hij liep voor me uit en na een kort stukje lopen bereikten we enkele huizen, waar allerlei mannen en vrouwen ons verbaasd zagen aankomen. De huizen waren geheel opgetrokken uit gevlochten wanden, dichtgesmeerd met leem. De daken bestonden uit allerlei takken en riet. Ik vroeg me af of dat wel waterdicht zou zijn, maar gelukkig was het een mooie dag. Enkele kinderen stonden met open mond naar me te kijken.

Voor het huis waren mensen bezig een groot stuk steen te verplaatsen. Dat viel nog niet mee. Twee man probeerden met een touw de steen vooruit te trekken en drie man erachter duwden uit alle macht. Wat een werk!‘

Waarom gebruiken jullie geen kar of zo?’ vroeg ik. Een opmerking die enkel wazige blikken opleverde. Er viel me wat binnen. ‘Hebben jullie het wiel soms nog niet uitgevonden?’  En ook die opmerking werd enkel wazig begroet.

‘Aha! Kom dan maar eens kijken!’ IJverig tekende ik met een stokje in de grond. ‘Laten we eens beginnen met wat schijven van die boomstam daar.’

Het duurde even voor ze precies begrepen wat ik bedoelde. Terwijl ik werd getrakteerd op een heerlijke bout van een everzwijn gingen een paar mannen aan het werk. Tegen de avond waren enkele schijven van de boomstam afgezaagd en voorzien van gaten waar een stevige stok doorgestoken kon worden.
De bewoners van de nederzetting waren uitzinnig van vreugde nu ze met mijn hulp eindelijk het wiel hadden uitgevonden. Die avond werd er volop feest gevierd met allerlei lekkere dranken en spijzen. Bovendien, als kers op de taart, kwam de knappe dochter van het stamhoofd blozend op me af, de lippen getuit om me een dikke kus te geven, en wie weet welke feestelijkheden nog konden volgen. Ook mijn lippen namen de juiste houding aan om haar vriendelijke uitnodiging op een passende wijze te beantwoorden.
Helaas, precies op dat moment kwam het elastiek van het tijdvenster in beweging en met een felle ruk stond ik terug in mijn eigen tijd. Enkele dames vlak voor me keken me verrast en een tikkeltje afkeurend aan. Ik liep maar snel door.

Maar toch, ere wie ere toekomt: de wereld is me enorm veel dankbaarheid verschuldigd.

De nieuwe vlaggenmast

Het is iets om trots op te zijn: mijn nieuwe vlaggenmast. Daar kan immers iedereen mee omgaan, het zou ook mij moeten lukken…

Ik heb er lang op moeten wachten, maar eindelijk is-ie daar dan. Een vlaggenmast. Jarenlang heb ik reikhalzend uitgezien naar het moment dat ik zo’n statig ding in de tuin kon plaatsen. Die vlaggenmast, dus.
Omdat ik zelf nogal onhandig ben aangelegd heb ik het plaatsen ervan overgelaten aan twee potige ambachtslieden. Met jaloersmakend gemak tilden zij de betonnen voet op en plaatsten die in het daartoe gegraven gat. De paal werd hier vervolgens op de juiste manier op bevestigd. Het touwtje was noodzakelijk, zo vertelden ze mij, want daarmee kon de vlag naar boven of naar beneden worden gehaald.
‘Heeft u een vlag, dan kunnen we het ophijsprogramma even demonstreren.’

Een simpele vraag, maar toch eentje die me in gewetensnood brengt. We hebben niet voor niets een vlaggenprotocol en je kunt niet zomaar eventjes ter demonstratie met vlaggen rotzooien. Maar ik had een alternatief. Een oud tafelkleed werd door de heren vakkundig en geroutineerd omhoog gehesen. Toen namen ze afscheid.
Trots keek ik omhoog en zag het wapperende kleedje in de lucht. Helaas, het was geen erg schoon kleedje, je kon precies zien welke ravage de vanmorgen omgevallen yoghurt had aangericht. Kortom, tijd om het ding weer naar beneden te halen. Dat zette me voor een probleem. Hoe een vlag naar boven moest, dat had ik nou wel gezien. Maar hoe moest-ie nou naar beneden? Hoe ik ook trok aan de touwtjes, het kleed bleef hangen waar hij hing.
Mijn inspanningen bleven niet onopgemerkt. Buurvrouw Jacoba gluurde regelmatig over het strookje matglas van haar badkamer, terwijl ze haar tanden stond te poetsen. Ik zag ze lachen. Dat leverde ook bij de buren de nodige ravage op, de kloddertjes tandpasta roffelden tegen de ruiten. Ik lachte en zwaaide maar vriendelijk terug, inwendig mezelf verbijtend. Ik zou weer wekenlang hét onderwerp van gesprek zijn op de vele koffie- en thee-uurtjes van de dames in de buurt.

Na een kwartiertje hopeloze strijd gaf ik het op. Die gekke tafelkleedvlag moest naar beneden en wel zo snel mogelijk. Ik rende naar binnen en kwam terug met een schaar, waarmee ik het dikke vlaggentouw aanviel.
Heb je ooit wel eens geprobeerd zo’n dik touw met een keukenschaartje door te knippen? Zo niet, ik raad het je af. Het touw is ontworpen om lang bruikbaar te zijn en is dus stevig. Héél stevig. Al snel gaf ik de ongelijke strijd op. Ik had nog één optie. De fik erin! Ik diepte een doosje lucifers op uit mijn broekzak en stak de tuinfakkel aan, die ik had gemonteerd op een lange stok. Voorzichtig hees ik het brandende gevaarte omhoog. Als ik het vlaggentouw niet zou kunnen beschadigen, dan dat kleedje maar.
Het kleedje fikte uitstekend. Brandende vonken dwarrelden in het rond en doofden gelukkig veilig op het zand in de tuin. Het touwtje, geheel bestand tegen mijn knipactiviteiten, fikte helaas vrolijk mee en kletste in brandende stukken op de grond. Daar stond ik dan. Wél een vlaggenmast, geen touwtje meer.

Kan ik straks weer terug naar die vlaggenwinkel.

Het einde voorbij

Een kort verhaal over het einde, en wat wellicht voorbij dat einde is.

(Atelier.hansvangemert.nl)

(Afbeelding: Atelier.hansvangemert.nl)

Ik ben zo moe. Mijn ademhaling gaat zwaar en moeizaam, elke ademhaling kost me steeds meer kracht en energie. Elke inademing is een gevecht met mezelf, elke uitademing is een kreun, een verlossing die meteen gevolgd wordt door een nieuw gevecht. In en uit, het volgt elkaar steeds sneller op, het put me zo verschrikkelijk uit.
Ik ben zo moe. Het licht in de kamer is veel te fel.  Kunnen ze het niet wat dimmen? Ik ben te moe om te spreken, te moe om het te vragen. Ik wil een andere kant opkijken, maar het kost me zoveel moeite om mijn hoofd te bewegen.
Ik ben zo moe. De mensen om me heen praten tegen me, ze verwachten een antwoord. Is dat Trude? Ze buigt zich naar me toe en drukt een kus op mijn voorhoofd. Ik houd van je, Trude. Wij hoeven niets tegen elkaar te zeggen. Na een huwelijk van vijftig jaar is dat niet meer nodig. We voelen elkaar aan, woordloos maar vol gevoel. Ooit zal ik je missen en jij mij. Een gedachte die onverdraagbaar is.
Ik ben zo verschrikkelijk moe. De kinderen en kleinkinderen staan rond het bed. Ze lijken ergens op te wachten. Ze praten, tegen mij en tegen elkaar. Ik hoor het geluid, maar versta het niet meer. Teveel woorden door elkaar.
Ik ben te moe. Ik voel mijn hoofd terugzakken in de harde, witte lakens. Ik zou mijn ogen willen sluiten, even rusten, even slapen. Maar ik ben bang. Bang dat ze niet meer open willen, ik ben bang om het laatste draadje dat me verbindt met mijn geliefden om me heen kwijt te raken. O, Trude, kon ik je nog maar een keer vasthouden, gewoon vasthouden.  Ik wil hier weg, waarom gaan we samen niet rondrennen, dansen, blij en gelukkig?
De stemmen worden zachter, alsof iedereen nu afstand heeft genomen. Het geluid verandert ook van klank, het wordt hol. Zijn we in een tunnel? Wat gebeurt er met de kamer? Gelukkig, het licht is ineens niet meer zo fel en het lijkt of mijn ademhaling minder moeilijk gaat. Alleen Trude is nog bij me, ze drukt nog een kus op mijn voorhoofd. Ik ben moe, maar ook opgelucht. Misschien kan ik dan nu mijn ogen heel even sluiten, heel even rusten.
Het licht in de kamer wordt steeds zwakker en dooft. De stemmen verdwijnen en ook de aanraking van Trude verzwakt en verdwijnt. Ik voel het bed niet meer onder me, het is alsof ik zweef in het donker.  En dan wordt het donker ineens weer licht, er is een tunnel van licht waar ik doorheen zweef. Het licht omstraalt me, neemt me helemaal in zich op en laat nieuwe energie in me stromen. De rimpels op mijn huid verdwijnen, ik word omspoeld door een zalige rust en ontspanning, een gevoel dat ik eeuwig zou kunnen vasthouden.
Maar dat gebeurt niet. Er komt een eind aan de tijdloosheid waarin ik rondzweef.

De wereld verandert, het licht verdwijnt en maakt plaats voor complete duisternis.  Ik voel een behaaglijke warmte om me heen. Ik voel me klein, maar veilig en geborgen. Dan hoor ik weer geluiden. Is dat Trude? Of hoor ik de kinderen? De geluiden klinken zo gedempt, ik kan niets verstaan. O, Trude, ik wil je weer vasthouden, ik wil je kus op mijn voorhoofd voelen, ik wil je stem horen, je woorden. Laten we weggaan en weer jong en gelukkig zijn.

De stemmen komen en gaan, maar blijven steeds maar op een afstand. Het blijft duister om me heen, het heeft geen zin de ogen te openen of te sluiten, het maakt geen verschil. Mijn armen en benen bewegen, ik heb er nauwelijks controle over. Vreemd genoeg voel ik het bed niet meer onder me, er zijn geen lakens, geen dekens. En toch is het hier warm en behaaglijk. Wat hebben ze met mijn kleding gedaan? Het lijkt alsof ik naakt ben en rondzweef in een zee van warmte en geborgenheid.

Hoewel, zee. Naarmate de tijd verstrijkt wordt mijn ruimte kleiner. Waar ik eerst nog kon zweven  kom ik steeds meer klem te zitten. Ik voel wanden om me heen, beweeglijk en flexibel, maar ze begrenzen mijn bewegingsruimte.

Langzaam maar zeker is het niet prettig meer. Alles drukt tegen me aan. Ik moet hier weg, Trude, help me, neem me mee! De druk neemt toe. Ik wil mijn hoofd vasthouden, maar dat lukt niet. Er is druk, pijn op mijn hoofd en ik voel een stuwing die mijn lijf meeneemt naar een onbekende verte. Dan een laatste stevige duw en een fel licht schijnt onverwacht in mijn ogen. De warme geborgenheid maakt plaats voor kou. De laatste warmte spoelt over mijn onderlijf en nu is het onaangenaam koud en licht geworden. Ik hoor stemmen, vreemde handen reiken naar me en houden me vast. Ik kan er niets aan doen, van schrik en emotie begin ik te huilen met lange, hoge tonen. Wat klinkt dat vreemd! Ik stop, omdat ik schrik van het geluid, maar dan gaat het huilen weer verder. Twee handen pakken me vast en tillen me zomaar op alsof ik een veertje ben. Ze leggen me neer en als ik mijn ogen opendoe zie ik een vreemde vrouw, bekend en onbekend, die me liefhebbend en zorgzaam vasthoudt en kust. ‘Dag Maarten’, zegt ze. Maar ze vergist zich, dat is toch niet mijn naam!  O, Trude!

Financiële geheimen

Een verhaal waarin twee oudere mensen volop profiteren van de digitale mogelijkheden…

Afbeelding door Diego González via Unsplash

Bij elk bezoekje was het vaste prik als de ouderwetse monitor werd opgemerkt. Ze moesten er steeds smakelijk om lachen, de kleinkinderen.‘

Opa, ruil dat ding toch in, zo’n prehistorisch monster!’

En Jacob had maar wat gelachen. ‘Nee jongens, deze is perfect voor ons.’‘Zo’n bakbeest!’

‘Ja, zo’n bakbeest.’

Liefkozend streek Jacob dan langs de grote computermonitor. Inderdaad, het was niet meer het nieuwste model. Niet zo’n gek plat modern ding, dat wilden Jacob en Bep niet. Hoe kan zo’n apparaat nou helemaal werken zonder ordentelijke beeldbuis!

Bovendien had Jacob nog een steekhoudend argument: ‘Als de boeven zo’n ding zien staan komen ze hier vast niet inbreken, dan weten ze dat wij niet van dat dure, moderne spul in huis hebben.’

Een steekhoudend argument waar best begrip voor opgebracht kan worden en het moet gezegd, het snoerde de jeugd doeltreffend de mond. De kleinkinderen haalden dan hun schouders maar eens op. Als opa en oma met alle geweld zo ouderwets wilden blijven, dan moesten ze dat zelf maar weten. En zo was het ook, geen speld tussen te krijgen.
Op een avond zaten Jacob en Bep met zijn tweetjes in de kamer. De kinderen en de kleinkinderen waren deze middag op bezoek geweest en gelukkig ook weer vertrokken. De weldadige rust was wedergekeerd. De krant was uit, de koffie bijna op en het was haast weer tijd voor het dagelijkse borreltje, een vast ritueel waar vooral Jacob smachtend naar uitkeek. Maar vandaag was het anders.‘

Ik heb geen boodschappen gedaan, Jacob.’

‘Hm’, bromde Jacob.‘

Géén borreltje vandaag.’

Jacob schoot met een ruk overeind. ‘Wát zeg je?’

‘Ik had niet genoeg geld in huis. En pinnen ging niet, er was ook niet genoeg geld op de rekening.’

De fronsen en wenkbrauwen van Jacob maakten overuren. ‘Potverdorie!’ Het kwam er met een geschokte zucht en tamelijk verongelijkt uit.‘

Misschien wordt het weer eens tijd’, ging Bep verder, ‘Het is alweer lang geleden.’

‘Dat blijkt wel. Nou, vooruit dan maar.’ Zuchtend kwam Jacob overeind en liep naar de kast. Het was zwaar, het was een heel karwei, maar al gauw stonden computer en monitor op tafel. Het was maar goed dat de kabeltjes voorzien waren van labeltjes, en de apparaten van stickertjes, zo was het aansluiten een fluitje van een cent.

‘Zo!’, bromde Jacob, ‘Dat is weer klaar. Pak jij er de papieren even bij?’

Maar Bep was al bezig. In de kast lag een boekje, dat Slimme Simon voor hen had gemaakt. Simon was een vriendje dat een paar straten verderop woonde en Jacob had hem al een paar keer uit de brand geholpen. Logisch dat Simon dankbaar was en ook wel eens iets terug wilde doen.‘

Maar niet te vaak’, had Simon gewaarschuwd, ‘vooral niet te vaak!’

Een waarschuwing die Jacob en Bep ter harte namen, ze waren per slot van rekening niet gek!
Het opstarten van de computer was geheel in overeenstemming met de leefwijze van Jacob en Bep: vooral heel rustig aan. Maar na een paar minuten stond dan toch het vertrouwde startscherm in beeld.‘

Het is toch altijd weer een feestelijk moment’, sprak Jacob, ‘en daar hoort een lekker sigaartje bij.’

Hij stak een fors exemplaar tussen de lippen, stak er de brand in en blies even later met innig welbehagen een blauwige rookwolk de kamer in.‘En dan nu aan het werk!’

Bep had ondertussen het boekje geopend en op de juiste bladzijde klaargelegd. Alle te doorlopen stappen stonden haarfijn uitgelegd, compleet met verhelderende afbeeldingen.‘

Welke bank is er aan de beurt?’ Het was een belangrijke vraag van Jacob, want het was niet verstandig om te vaak dezelfde bank te gebruiken. En zéker niet twee keer achter elkaar.‘

Eens kijken’, zei Bep, ‘We hebben ABN-AMRO en ING al gehad, en vorige maand de SNS. Dan is deze keer de Handelsbank aan de beurt.’

Jacob knikte, hij vond het allemaal prima. De juiste codes werden ingevoerd en met een simpele druk op de Entertoets bevestigde Bep de transactie. De geheimzinnige radertjes in de computer en in de duistere regionen van het internet deden hun werk, zoals elke keer. Bep en Jacob zagen het tellertje van hun banktegoed met enkele sprongen oplopen.

‘Stop maar’, zei Jacob, ‘dat is wel genoeg.’

Tevreden sloten ze de computer af, de draden werden losgekoppeld en alles werd netjes teruggezet.

‘Zo’, sprak Jacob, terwijl hij in zijn luie stoel ging zitten en de askegel van zijn sigaar tikte in de asbak. ‘Ze kunnen het best missen.’

Het vlooienspel

Tegenwoordig is het mode om een kinderfeestje ‘op locatie’ te vieren. Met de hele club naar het zwembad, de bowlingbaan of een speelparadijs waar de jeugd naar hartenlust kan ravotten op de speeltoestellen, van klimrek tot speellocomotief. Met wat geluk dwarrelt er tijdens het geklauter bij herhaling de een of andere clown rond die zo nu en dan als presentator van een prijzenronde fungeert.

Dat was vroeger heel anders. Kinderfeestjes werden vooral thuis gevierd. Een stuk of vier, vijf vriendjes mochten op het feestje komen en na het verplichte verjaardagslied kwamen de cadeautjes. Tegenwoordig kan dat een envelopje met inhoud zijn, in onze jeugd kreeg je eenvoudige, maar echte cadeautjes. Misschien niet van die dingen waar je uren voor met je neus tegen de etalage van de speelgoedwinkel gedrukt zat, maar gewone, eenvoudige spulletjes. Een knuffelkonijn, bijvoorbeeld, of een paar tennisballen.

Daarna was er limonade en gebak. In een heel luxe jaar werden er kleine stukjes taart met een taartschep op de kartonnen bordjes geschoven, meestal bleef het bij een eenvoudig plakje cake.

Na de gebak-ronde werden er spelletjes gespeeld. Niet van die hele wilde, want daar was het huis niet op ingericht. Zo kwam bijvoorbeeld het aloude vlooienspel tevoorschijn. Het principe was simpel. Je speelde met een schijfje ter grootte van een knoop en je moest daarmee een kleiner knoopje in een bakje zien te wippen. Dat kleine schijfje was de vlo, en omdat dat ding natuurlijk als eerste kwijt raakte kon je daar dan bijvoorbeeld een boordenknoopje voor in de plaats leggen. Ook het kartonnen speldoosje waarin de vlooien verzameld moesten worden had duidelijk niet het eeuwige leven, maar een oud poederdoosje kon, na zorgvuldige reiniging, die taak prima overnemen.

Het leek zo eenvoudig, die vlooien in dat bakje wippen, maar het bleek meestal toch nog een hele uitdaging om er daadwerkelijk eentje te scoren. Na afloop werden de feestvierders geacht over de grond te kruipen om de ontsnapte plastic vlooien terug te vinden.

steekwoorden

Het geringe aantal feestgangers, vergeleken met tegenwoordig, betekende overigens niet dat het feest geruisloos werd gevierd. Iedereen met kinderen zal beamen: een stuk of vijf kinderen is uitstekend in staat om een hoop herrie te produceren. Ouders die daar niet helemaal goed tegen konden hadden altijd de mogelijkheid om een koptelefoon op te zetten. Hoewel, die dingen zaten bepaald niet zo gerieflijk als de moderne exemplaren. 

 Wat een heerlijke, zorgeloze tijd was dat, toen je op kinderfeestjes als een van de hoogtepunten nog gewoon het vlooienspel speelde!

De jacht van oom Frits

Oom Frits is, we kunnen het niet genoeg benadrukken, een man met uitzonderlijke talenten. Hij is bereid om werkelijk alles aan te pakken. Toch is het wellicht niet helemaal vreemd dat tante Coby zo nu en dan haar hart met beide handen vasthoudt. Om maar eens een voorbeeldje te noemen: deze week kwam oom thuis, geheel gehuld in een groen jagerskostuum, compleet met bijpassend hoedje, waarop een klein veertje was gestoken.

‘Ik ben er helemaal klaar voor,’ had hij met enige stemverheffing gesproken.

Dat mocht zo zijn, maar toch moest tante een klein momentje steun zoeken bij de deurpost.

‘Klaar voor? Waarvoor klaar?’

Angstvallig keek ze of er ook zo’n eng stuk schiettuig in de buurt was, maar gelukkig leek dat nog niet het geval te zijn. Met zo’n ding zou oom Frits vast alleen maar een hoop brokken maken.

‘Je bent nog niet goed wakker zeker! Waarvoor denk je dat ik klaar ben, als ik hier in deze outfit verschijn? Voor een spannende jacht in het bos natuurlijk! Ik ga zoveel mogelijk dieren schieten!’

Tante moest van de schrik wederom de deurpost een kort momentje vasthouden, want zo kende ze toch haar dierenminnende echtgenoot niet. Maar daarna zette ze strijdlustig haar handen op haar heupen. Haar houding, met haar gebalde vuisten op haar rode rok sprak een duidelijke boodschap uit: pas op, groot gevaar!

‘Ga je dieren schieten? Ben je helemaal gek geworden?’

Zoals zo vaak in deze fase van dit soort gesprekken verzekerde oom Frits haar dat zijn verstand, zoals gebruikelijk, optimaal scherp en helder functioneerde.

‘De moderne amateurjager, lieve Coby,’ ging hij toen met een glimlachje verder, ‘schiet ook niet meer met geweren. Ik doe het veel beter dan dat. Ik gebruik natuurlijk gewoon mijn fotocamera.‘

De ochtend

Het is warm, ik voel me behaaglijk en gelukkig.
Ik open lui mijn linkeroog, het rechter oog doet nog niet mee, zit nog tegen het hoofdkussen gedrukt. Het is donker. Als vanzelf valt mijn oog weer dicht. Het feest van de vorige avond echoot nog in me door en de herinnering aan de mooie vrouwen krult mijn lippen tot een glimlach. Wát een avond en wat een geluksvogel was ik.

Mijn linkeroog gaat weer langzaam open. Ik knipper er een paar keer mee en besluit mijn hoofd zo te draaien, dat ook mijn rechteroog mee kan gaan doen. Het is nog behoorlijk donker om me heen. Een dun straaltje morgenlicht heeft de kiertjes in het gordijn gevonden, genoeg voor vage omtrekken. Het lome slaapgevoel hangt nog heerlijk om me heen. Nog eventjes blijven liggen, nog even lekker doorsoezen. Wat een meiden, gisteren. Ik kan me er twee nog voor de geest halen. Een blonde en een donkere, allebei door de natuur voorzien van uitbundige aantrekkelijkheden.  Met een glimlach merk ik hoe mijn lichaam op de gedachten reageert.

Ik strek mijn armen naar de plek naast me in bed, in de hoop de nacht nog wat te kunnen verlengen. Mijn handen stoten onzacht tegen de muur, het bed is niet zo breed als ik gedacht had. Aan de andere kant voel ik een ijzeren rand. Er ligt niemand naast me. Dat is jammer, ik had graag even gezien of ik bij de blonde of de donkere dame in bed was beland. Tot mijn spijt merk ik dat ik me van de afloop van de avond niets meer voor de geest kan halen, helaas ook niet van de erop volgende nacht. Ik had het, om mijn herinneringen weer boven tafel te krijgen, nog graag eens dunnetjes overgedaan.

Mijn hand schuift onder de dekens. Tot mijn verbazing voel ik kledingstukken waar ik niets had verwacht. Het brengt een onverwacht gevoel van onrust in me naar boven. Waar ben ik hier eigenlijk? De zonnestralen worden intenser en dringen beter de kamer door. Ik zie de onbekende omtrekken van een deur, de ramen met de gordijnen, een tafeltje en een kast. Het lijkt maar een klein kamertje.  

Ik gooi de deken van me af en ga rechtop zitten. Een plotseling opkomende koppijn en een golf van misselijkheid doorstromen me, alsof ik word gestraft voor mijn snelle beweging. Ik haal een paar keer diep adem en wrijf over mijn kloppende slapen. Ik voel haar. Mijn haar. In plaats van mijn krulhaar voel ik korte stekeltjes. Wat hebben ze verdomme met mijn haar gedaan?  Mijn handen gaan langs mijn wangen, mijn lippen en mijn kin. Ik voel een volle snor en een baardje. Luid klopt mijn hart in mijn keel, mijn mond wordt droog en ik voel hoe mijn hartslag begint te ratelen. Hoe lang ben ik al hier? Tijdens het feest gisteren… als dat gisteren was…. was ik gladgeschoren. Er trekt een duizeling door me heen. Ik probeer diep te ademen om de spanning weg te laten ebben. Lukt niet. Ik zwaai mijn benen over de rand van het bed en probeer op te staan. De duizelingen komen terug, maar ik zet door. Nog maar eens diep ademhalen, en nog eens.

Mijn hand strek ik uit naar het gordijn en schuif het een stukje open. Het licht stroomt fel naar binnen en verlicht het kleine kamertje. Grauwe muren, verschoten gordijnen en een vloerbedekking in een onbestemde kleur. Er liggen wat kledingstukken op de enige stoel in de kamer. Een broek en een shirt, onbekende spullen. De kamer is verder leeg en absoluut niet wat ik van die twee meiden gisteravond had verwacht. Ze hadden allebei toch een exclusieve uitstraling, die absoluut niet bij dit armoedige kamertje paste. De omgeving buiten zegt me helemaal niets. Ik zie flats, muren en steen. Het ziet er oud en vervallen uit. Niet mijn soort omgeving, kan ik je vertellen.

Ik kijk langs mijn lijf. Ik draag een t-shirt met vlekken en gaten en een onderbroek. De onrust neemt toe, het zijn niet mijn eigen spullen. Dan overvalt me een golf van paniek. Mijn lijf, er is iets helemaal mis met mijn lijf. Ik kan niet verwoorden wat er aan de hand is, maar er is iets dat me niet vertrouwd is, iets dat niet klopt. Dan zie ik de haartjes op mijn benen. Donker gekleurd en duidelijk aanwezig, terwijl ik blonde en nauwelijks zichtbare beharing op mijn benen heb.  Een moedervlek op mijn knie ontbreekt, maar op mijn onderbeen zie ik de witte streep van een onbekend litteken. Mijn hart slaat een paar slagen over, om daarna in alle geweld de verloren slagen in te halen. De paniekgolf komt terug. Er is iets helemaal mis, wat hebben ze met me gedaan?

Dan hoor ik voetstappen op een trap buiten de kamerdeur en even later gaat mijn kamerdeur open. Een jonge man, enkel gekleed in een onderbroek, staat in de deuropening. ‘Ha, je bent al wakker’, zegt hij glimlachend en met een paar passen staat hij in de kamer, vlak voor me. Voor ik er erg in heb slaat hij zijn armen om me heen en kust hij me vol op de mond. Ik voel zijn handen op mijn billen, op mijn lijf, onder mijn t-shirt. Ik ben aan de grond genageld, weet niet wat ik moet doen, wil ook helemaal niets doen, maar voel tot mijn ontzetting hoe mijn lichaamsreflexen onwillekeurig en onwillig reageren.  Dan laat hij me los. Hij lacht. ‘Je hebt gelijk, jammer,’ zegt hij, ‘daar hebben we even geen tijd voor’. Onwillekeurig – of niet – strijkt hij met zijn hand tussen mijn benen, wat me, opnieuw tot mijn ontzetting, niet onberoerd laat. ‘Kleed je gauw aan, ze komen ons ophalen.’

Dan is hij weg, de deur sluit. Hij laat mij totaal verbijsterd en besluiteloos achter. Als dit een droom is, dan is het een hele slechte.

Ons pension

Geheel tegen mijn gewoonte (en de omstandigheden) werd ik midden in de nacht wakker, een kort momentje gedesoriënteerd. 

Het was zo donker dat ik geen hand voor mijn ogen zag. Op de tast zocht ik naar het lichtknopje, maar dat was uiteraard tevergeefs, zo’n ding hebben we in deze kamer helemaal niet, volgens onze huisbaas hebben we dat ook niet echt nodig.

Elk jaar in november en december lig ik met Igor en een zestal land- en lotgenoten in dat kleine kamertje. Vier stapelbedden en daartussen een smal pad om te lopen. Volgens de huisbaas, tevens de chef op het werk, is dat een riant onderkomen voor een achttal seizoenarbeiders en bovendien, volgens hem, met iets meer dan driehonderd euro per persoon spotgoedkoop. De toeslag voor gas, licht en water, houdt hij van ons salaris af. Omdat we ons geld in een envelopje meekrijgen hoeven we gelukkig geen belasting te betalen, dat scheelt alweer.

Het onderkomen is voorzien van alles wat we nodig hebben, op het water na. Gelukkig regent het regelmatig in Nederland en wordt de watervoorraad door al die regenbuien wel weer aangevuld. We hebben een rol keukenpapier meegekregen, zodat we zelf eventuele kiertjes langs de kozijnen met stukjes papier kunnen opvullen als het teveel zou tochten. Dat tochten valt gelukkig mee, met acht man op de kamer is het eigenlijk alleen maar fijn dat er ook wat ventilatie is. Het is alleen jammer dat we ook last van ongedierte hebben. Waren het nou alleen muizen geweest, daar hadden we nog mee kunnen leven, maar Igor heeft enkele ratten zien lopen. Niet best. Volgens de huisbaas komt dat omdat we teveel eten op onze kamer hebben. Dat valt eigenlijk nog wel mee, hooguit wat chips of hazelnoten. Zoveel tijd om daar te eten hebben we toch niet, ‘s ochtends staan we al om zes uur op het werk en we zijn meestal pas om negen uur ‘s avonds weer terug op onze kamer. Uiteraard bellen we eerst met onze familie thuis (hoge telefoonrekeningen nemen we maar voor lief) en na een enkel glas (je moet toch wát) zijn we blij als we mogen gaan slapen. Mochten we iets te diep in het glaasje hebben gekeken, dan kunnen we bij de huisbaas van die handige paracetamoltabletjes kopen, zodat ons werk de volgende dag niet te veel onder dat ene glaasje hoeft te leiden.

De huisbaas had wel een goed idee tegen het ongedierte en heeft ons enkele flessen terrasreiniger bezorgd. In principe is dat goedje voor buiten, maar volgens hem verdrijft de lucht van dat spul al het ongedierte vanzelf. Wat die lucht betreft heeft hij overigens gelijk, maar helaas trekken de ratten en muizen zich er (te) weinig van aan, we vonden vanmorgen tenminste weer enkele keutels op het vloerkleed.

Omdat we zo vroeg vertrekken en pas laat weer terugkomen hebben we de mogelijkheid om van de bedrijfskantine gebruik te maken, waar we voor ongeveer een tientje een warme maaltijd kunnen krijgen. Afgezien van de blijkbaar universele soep is het goed gevarieerd, de ene dag krijgen we brood met een gehaktbal, de volgende dag een boterham met een eitje. Ik had er gisteren een met een dubbele eierdooier; een unicum waar ik slechts een euro extra voor hoefde te betalen. Zeg nou zelf, dat is toch een koopje?

Dit verhaal is tot stand gekomen door een combinatie van schrijfuitdagingen. Klinkt het wat overdreven? Dat hoop ik dan maar…