de klok horen luiden

Het kan zo feestelijk zijn als de klokken luiden…

Afbeelding door G-R Mottez via Unsplash

Het is een lange, zwoele avond. Onder de boom op het plein, gedeeltelijk uit het zicht van de lantaarnpalen staat een figuur. Of eigenlijk zijn het er twee, zo in elkaar verstrengeld dat je op afstand nauwelijks de ene persoon van de andere kunt onderscheiden. Het witte, nogal korte rokje van Simone zit omhoog gekruld en de hand van Joep doet zich tegoed aan de prettige ronde vormen die zich daaronder bevinden. Zijn andere hand houdt zich onder haar shirtje intensief met andere ronde vormen bezig en zijn lippen zijn strak op de hare gedrukt. Het is meer dan prettig, de wereld om hen heen vervaagt, omfloerst.

Ineens rukt Simone zich los. ‘Kom,’ zegt ze met een hese, wat trillende stem. ‘Laten we op een rustiger plekje verder gaan.’

Met bonzend hart van opwinding komt Joep achter haar aan. Zou ze het menen? Zou ze werkelijk bedoelen dat ze samen… ? De spanning in zijn lijf is onmiskenbaar, niet te negeren, en voelt enorm zichtbaar. Goed dat het laat, rustig en donker is.

Enkele momenten later staan ze in het oude kerkgebouw, waarvan de deur eigenlijk altijd open staat. Het gebouw is al enkele jaren niet meer in gebruik, tenminste niet voor georganiseerd gebed. Door de gebroken ramen valt het licht spaarzaam binnen.

‘Hier in de kerk?’ De grote donkere ruimte, waarin elk geluid, elke voetstap galmt spreekt hem niet zo aan. Bovendien, een kerk? Hoewel hij niet echt gelovig is en de kerk niet meer als gebedshuis wordt gebruikt stuit hem dat toch tegen de borst.

‘Nee gekkie, daar!’ Ze wijst naar de deur die toegang geeft tot de klokkentoren. ‘Daar boven is een prachtig plekje!’

‘Die deur is toch op slot!’

Zonder zijn reactie af te wachten loopt ze naar de deur en morrelt wat aan het slot. De deur zwaait open. Dan pas draait ze zich om. ‘Ik heb toevallig de sleutel te pakken gekregen. Kom je?’

Joep ziet haar staan, het witte minirokje steekt scherp af boven de gebruinde benen. Dit is zijn kans en hij aarzelt niet langer. Achter de deur bevindt een trap en de voetstappen van Simone klinken al boven hem. Hij kijkt. Het spaarzame maanlicht dat door het venster valt verlicht een moment het fladderende rokje en haar prachtig gevormde dijen. Daartussen een minuscuul stukje textiel. Het duizelt hem even. Ze is hem vooruit, een momentje later is ze aan zijn gezicht onttrokken. De trap lijkt een eindeloze lengte te hebben. Joep heeft geen keuze en hij begint te lopen. Aan het einde van de trap wacht hem immers de verrukking van een paradijs.

Boven bevindt zich een klein kamertje, enkele touwen lopen hangen van het plafond neer, touwen waarmee de klokken die nog steeds in de toren hangen in vroeger tijd met de hand geluid konden worden. In het midden van de vloer ligt een deken. Het duurt niet lang of de activiteiten van beneden worden vernieuwd en verhevigd voortgezet, niet langer gehinderd door kledingstukken.

Ritmisch en hartstochtelijk gaan ze volledig in elkaar op, zich niet langer bewust van de wereld om hen heen. Alleen zij zelf tellen, hun lichamen, de opwinding van het moment, de verwachting van de extase.

Simones armen en benen klemmen zich stevig om Joep heen, haar handen strelen, krabben zijn rug en grijpen naar zijn billen. Het afhangende klokkentouw hangt letterlijk voor de hand, ze grijpt, vindt er een moment een steuntje. Het touw geeft de beweging door naar boven. Op dat moment komt het klokkenspel feestelijk tot uitbarsting, onderstreept door de vrolijke klanken die in het duister van de nacht over het stille plein buitelen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *