Categoriearchief: Geen categorie

een memorabele doop

Soms gaan er dingen een beetje anders dan gehoopt…

Haar dromen werden door de ratelende wekker wreed verstoord en onwillig opende Louise haar ogen. In de slaperige nevel van haar brein probeerde een gedachte hardnekkig naar de oppervlakte te komen. Een gedachte die ze, daar was ze zeker van, ook weer zou willen onderdrukken. Uit alle macht probeerde ze andere gedachten voorrang te geven, probeerde ze te denken aan de bloemetjes in haar tuintje. Van bloemen in de tuin naar een bosje bloemen dat haar overhandigd wordt, het is maar een kleine stap en de gedachte brak definitief door. Vandaag was de dag waar ze naar uit had gekeken, maar ook de dag waar ze een beetje voor had gevreesd. Louise keek op de klok, schoot overeind en sprong het bed uit.

Op haar telefoon stond een berichtje voor haar te wachten van haar vader. ‘Goedemorgen lieverd, zorg dat je op tijd bij de haven bent!’

Een klein golfje ergernis ging door haar heen. Dat deed vader nou altijd, ze kon zelf best op de klok kijken.

In de badkamer keek haar gezicht haar vanuit de spiegel slaperig aan. ‘Ook goedemorgen’, mompelde ze. En hoewel de lippen van haar spiegelbeeld bewogen kwam er geen gesproken antwoord. Maar goed ook, dacht ze met een beginnend glimlachje bij zichzelf.

Ze zette de kraan van het bad aan, zodat ze in het warme water verder op haar gemak wakker kon worden. In gedachten nam ze het scenario van deze middag nog maar eens door. Allereerst de ontvangst, de toespraak van de burgemeester, en dan de fles goedkope champagne. Dat was háár taak en alle ogen zouden op haar gericht zijn.

Druipend stapte ze uit het bad en begon zich met de zachte handdoek af te drogen. Naakt stapte ze de badkamer uit en greep in de kast naar de stapel slipjes. En ze greep nog eens, opnieuw in het luchtledige. Shit. De was, helemaal vergeten! Vanuit de wasmand keken diverse ongewassen kledingstukken haar plagend aan. Wat nu? Ze kon toch moeilijk zonder! Hoewel… Nu de gedachte er eenmaal was voelde ze een prikkelende spanning. Er kwam een blosje op haar wangen en een weeïg gevoel in haar onderlijf. Ze aarzelde even en greep naar het rokje dat ze voor vandaag had uitgezocht, of eigenlijk, waar haar vader om had verzocht. ‘Dat staat je precies goed, lieverd’, had hij gezegd. En Louise was het met hem eens, het was eenvoudig maar stijlvol.

Kritisch bekeek ze zichzelf in de spiegel. Het rokje kwam tot net een klein stukje boven de knie. Als ze gewoon liep, dan bleef de gevarenzone uit beeld. Ze maakte een klein sprongetje en ook dát bleek geen rampen te veroorzaken. Gerustgesteld bracht ze vervolgens de rest van haar outfit en haar haren in het gewenste model. Make-up gebruikte ze niet veel, precies genoeg om onderscheidend naturel te zijn.

Een uurtje later stond Louise gespannen op de kade. Het nieuwe jacht van haar vader lag wit te glanzen van nieuwigheid in het warme zonlicht. Een licht, fris briesje zorgde voor wat aangename verkoeling.

Waarom er bij dit soort gelegenheden altijd zo lang gepraat moest worden was voor Louise een raadsel. Eerst haar vader, dan de directeur van de werf en tot slot de burgemeester. En daarna was zij eindelijk aan de beurt voor de laatste, officiële handeling. In haar handen hield ze de champagnefles waarmee het jacht, dat háár naam droeg, zou worden gedoopt.

Verwachtingsvol keek iedereen haar aan. Fotografen hadden hun camera’s in de aanslag om het historische moment vast te leggen. Met een sprongetje gaf ze de fles het zetje dat nodig was om het schip te bereiken. Precies op dat moment versterkte het briesje de opwaartse beweging van haar rokje. De camera’s klikten.

de natte verrassing

Een slim idee, volgens Mathijsen, houdt het openbaar vervoer droog.

Afbeelding door Jan Huber via Unsplash

De regen kletterde al dagenlang met bakken neer, het water in vaarten en rivieren kon niet goed meer in de beddingen worden gehouden en de straten van de stad begonnen vol te lopen. Alsof dat nog niet erg genoeg was, spraken de weersverwachtingen nog van dagenlange nieuwe wateraanvoer.
Wilma stond voor het raam van haar appartement en keek op haar horloge. Tien voor half negen, bijna tijd om te vertrekken. Met zichtbare tegenzin stond ze op en trok haar lieslaarzen aan. Erg flatteus was het misschien niet, maar met dit weer waren haar gewone hakschoentjes geen reële optie. Haar regenjas hing aan het haakje, vlak bij de verwarming. Gelukkig was die inmiddels zo goed als droog. Ze had er een gruwelijke hekel aan om een koude, drijfnatte jas aan te moeten trekken. Ze rilde even bij de gedachte. Ook de zuidwester was inmiddels droog en zorgvuldig zette ze deze op haar hoofd. Goed dat er een koordje aan zat, ze zou het jammer vinden als de wind ‘m te pakken kreeg.

Ze had eigenlijk een hekel aan die zuidwester, het ruïneerde haar kapsel, voor zover haar weerbarstige pluizenbol te ruïneren was, tenminste. Maar aangezien een paraplu met deze wind ook al geen optie was zat er weinig anders op. Ze had er wel even over nagedacht, heel even en met een grote glimlach. Ze zag zichzelf al gaan, krampachtig aan een weggeblazen paraplu hangend. Een soort Mary Poppins, maar dan wat minder gracieus.

Op straat hapte ze naar adem, de harde wind maakte het ademen moeilijk. Geconcentreerd zette ze de ene voet voor de andere. Het was haast niet mogelijk plassen te ontwijken, hier en daar stonden de straten blank. Voorbijrijdende auto’s zorgden voor een koude waaier van regenwater. Met een grimmig lachje bedacht Wilma dat de lieslaarzen echt zo gek nog niet waren.

Gelukkig hoefde ze niet heel ver te lopen, het vervoersbedrijf waar ze de scepter zwaaide, was dichtbij. Opgelucht pelde ze haar drijfnatte bovenkleding af. Die jas was ook al niet meer wat het geweest was, dacht ze met enige spijt toen ze de natte plekken op haar bovenarmen ontdekte.
Haar humeur, toch al niet al te best vandaag, dreigde volledig te verzuipen toen ze op het stoeltje voor haar kantoor een gedaante waarnam met een rol papier onder zijn arm. Inwendig zuchtend herkende ze die nieuwe knul. Zo’n enthousiast en vasthoudend type, dat de hele dag door goede ideeën meende te moeten spuien. Ideeën als water, dacht ze grimmig bij zichzelf, en dat was op zo’n verzopen dag niet echt een aanbeveling. Hoewel, er zaten soms ook best bruikbare ideetjes bij, dat moest ze wat onwillig aan zichzelf toegeven.

‘Dag mevrouw de directeur.’

‘Dag Mathijsen, je bent er vroeg bij vandaag.’

‘Ja ziet u, ik heb een geweldig idee.’

Ik was er al bang voor, dacht Wilma bij zichzelf, hardop gevolgd door: ‘Kom maar even binnen dan.’

De deur was nauwelijks gesloten of de jongeman barstte los in een stortvloed van woorden, waarbij hij druk met zijn vinger op de uitgerolde tekening wees.

‘Gaat dat werken?’ vroeg Wilma, met één wenkbrauw opgetrokken.

‘Natuurlijk. Ik heb het uitgeprobeerd.’

‘Uitgeprobeerd?’

‘Ja, ik heb de hele nacht doorgewerkt.’

Tegen hardwerkend enthousiasme kon ze niet zo heel veel hebben. Hoewel…‘Ik wil het toch even zien.’

En zo stonden ze even later in de grote garage. Het overvloedige regenwater had zich via de kiertjes naar binnen gewerkt, de zwarte banden stonden inmiddels in een laagje van een paar centimeter water.

‘Ziet u wel, het is echt nodig!’

Wilma knikte. Er moest inderdaad nodig wat gebeuren. Wie weet wat het effect van al dat water zou kunnen zijn. Het was hooguit goed  voor de plantjes. Hoewel…Terwijl Wilma het tafereeltje van buiten het voertuig beschouwde opende Mathijsen een portier en stapte in. Hij drukte op een knop en de motor startte.
De wielen werden langzaam ingetrokken achter een aantal waterdichte kleppen. Tegelijk ontvouwde zich aan de zijkanten een groot luchtkussen en onder een luid geruis en heftig opspattend water verhief de bus zich enkele centimeters en gleed majestueus naar de deur.

Daar stopte hij en met een nieuwe druk op de knop zag de bus er weer precies zo uit als voorheen.
Dat gold niet voor Wilma.

Het zondagochtendgeluid

Het zondagochtend-geluid

Ik kijk op mijn wekker. Half zeven. En dat op een zondagochtend. Na een hele week de wekker die om vijf uur vrolijk begint te jengelen mag ik van mezelf op zondag uitslapen. Maar iets of iemand buiten is het daar niet mee eens. Daar is het geluid weer. Het klinkt als ….
Afbeelding van Gerhard G. via Pixabay

Afbeelding van Gerhard G. via Pixabay…

…een orkest van een aantal beroerd gestemde tandartsboren.

In een eerste opwelling trek ik het dekbed stevig over mijn oren. Een kansloze actie, want ik krijg het al snel knap benauwd. En wat erger is: het helpt geen fluit, het tandartsboor-ensemble scheurt met gemak door deze barrière heen.

De tweede opwelling laat mijn hoofd onder mijn kussen verdwijnen, met mijn handen daarbovenop tegen mijn oren gedrukt. Al even kansloos, want even benauwd en ook dit helpt voor geen meter.

Voor opwelling nummer drie moet ik mijn warme, comfortabele bedje verlaten en ik weet al dat de confrontatie van mijn voeten op het koude zeil de laatste restjes van mijn slaap onherroepelijk zal verdrijven.

Een nieuwe aanval op mijn trommelvliezen doet me beseffen dat elke poging om nogmaals naar dromenland af te reizen sowieso een kansloze exercitie zal zijn en met gepast chagrijn werp ik het dekbed van me af. Het inderdaad koude zeil maakt het er niet beter op, de lichte aanvaring van mijn kleine teen met de stoelpoot naast mijn bed trouwens ook niet. Een kort moment weet ik met een gepaste kreet zelfs de herrie van buiten te overstemmen. Mijn humeur keldert in een rap tempo, zeker omdat ik inmiddels ook het geluid meen te herkennen. Geen tandartsboren, het is veel erger. Een bladblazer, en zo te horen een grote ook. Dat kan maar één ding betekenen: de buurman.

Na met enige moeite naar het raam te zijn gestrompeld, mijn kleine teen doet gemeen pijn, ruk ik het gordijn open. Iets te fanatiek, iets te hard, het eindstopje op de gordijnrail kan het geweld niet aan, en daardoor vliegen allerlei gordijnrollertjes en -haakjes door de kamer, het gordijn zelf blijft in mijn handen achter. En aangezien ik geen half werk lever, het is naast het overgordijn ook de vitrage die is losgekomen. Met mijn gebruikelijke geluk vind ik onderdelen van het ijzerwerk vanavond in mijn bed als ik me net lekker omdraai. Maar dat is dus iets voor vannacht.

Nu de gordijnen verdwenen zijn stroomt het vroege ochtendlicht door het grote raam ongehinderd fel de kamer in. Dat raam werkt trouwens naar twee kanten, in mijn slaapkostuum kan ik in de meeste sauna’s uitstekend voor de dag komen, voor het open raam is het toch wat onthullender dan gewenst. Het is maar goed dat ik dat overgordijn nog in mijn hand heb en met een snelle beweging weet ik de al te uitbundige onthullingen te verbloemen. Het is in ieder geval niet de beste outfit om voor het open raam de buurman eens naar behoren de les te lezen. Want, dat is me ondertussen wel duidelijk geworden, het is inderdaad de buurman en het is inderdaad een buitenmodel bladblazer die hij nogal fanatiek hanteert.

Een stevige schreeuw in zijn richting komt helaas niet aan. Dat komt op de eerste plaats door het gejank van die ellendige bladblazer, maar bovendien heeft hij een enorme koptelefoon op zijn oren staan. Misschien is hij onverwacht een muziekliefhebber, maar vermoedelijk wil hij gewoon graag hinderlijke geluiden buiten zijn oren houden. Schreeuwende buurmannen, bijvoorbeeld.

Tijd voor een iets intensievere schreeuwactie. Ik begin met het zo wijd mogelijk open zetten van het naar binnen draaiende raam, en vervolgens wil ik met beide handen een soort toeter maken waardoor ik nog wat harder kan roepen. Maar ja, dat gordijn blijft zonder een assisterend handje niet in de beschermende positie zitten. Het komt dus neer op snelheid en timing. Terwijl de bescherming naar de grond zakt weet ik een ware oerwoudkreet op volle kracht de tuin in te slingeren, en daarna duik ik naar beneden om het gordijn weer op te pakken. Snelheid is belangrijk, want het moet de buurman wel duidelijk zijn wie hem zojuist vriendelijk heeft toegeschreeuwd, en dus kom ik weer snel overeind. Iets te snel, iets te onvoorzichtig, want onderweg komt mijn hoofd het raam tegen. En niet te zuinig ook.

Als ik weer bijkom is het al laat op de ochtend. Mijn hoofd bonkt en gonst op een hoog niveau, en is voorzien van een bult van heb-ik-jou-daar. Maar, dat is dan weer een gelukje, de buurman is inmiddels klaar met zijn bladblazer!

Dit verhaal is geschreven naar aanleiding van een schrijfuitdaging op Schrijvelarij, waarbij het stukje in de inleiding is gegeven.

pluim, de supereekhoorn

Als het bos in nood is, dan hebben we onze superheld gelukkig nog!

foto: Hans van Gemert

foto: Hans van Gemert

Pluim de eekhoorn zat op een hoge tak in de boom over de wereld uit te kijken. In de verte, aan de rand van het bos, waren graafmachines druk aan het werk. Pluim vond het maar niks. Al die herrie, die stank! Waarom gingen die mensen niet gewoon ergens anders spelen!
Op dat moment kwam Gerrit de Postduif aangevlogen.

‘O Pluim’, riep hij al van verre, ‘het is verschrikkelijk!’

Hijgend van de ingespannen vliegtocht streek hij op het takje naast Pluim neer.

‘Wat is er aan de hand, Gerrit?’

‘De mensen, ze hakken zomaar bomen om!’

‘Het is niet waar!’
Maar het was wél waar. De bijlslagen waren al te horen.

‘Daar aan de rand van het bos is mijn huis, wat moet ik nou?’ jammerde Gerrit vertwijfeld.

Pluim streek eens over zijn staart. Hij wist het, dit was een taak voor de Supereekhoorn! Toen Gerrit jammerend naar de volgende boom vloog schoot Pluim zijn huisje in, trok snel het blauwe truitje aan met de grote rode S erop, en haastte zich door de boomtoppen naar de rand van het bos, waar juist een boom met een donderende klap op de grond terecht kwam.

Pluim aarzelde geen moment, pakte de boomstam op en viel daarmee de verbijsterde mensen aan. Pats, pats, daar ging de eerste graafmachine tegen de vlakte. Boem, boem, daar  ging de volgende. Op nog meer klappen stonden de mensen niet te wachten en ze maakten dat ze weg kwamen.

‘Zo’, zei Pluim, terwijl hij de boomstam rechtop in de grond pootte, ‘dat is weer opgelost. Die blijven voortaan wel weg.’
En zo was het ook. De mensen liepen vanaf die dag met een grote boog om het bos heen. De dieren leefden nog lang en gelukkig, daar zou Supereekhoorn met zijn superkrachten wel voor zorgen!

Drama’s in de regen

Het weer was al dagenlang nat. Bijzonder nat, en stormachtig. De nieuwsberichten spraken onophoudelijk over ondergelopen kelders en wegen, en omgewaarde bomen. Bovendien zag het er niet naar uit dat het nog ooit op zou houden.

Nicole keek met grote angstogen naar de regen die onophoudelijk tegen de ruiten sloeg. De straat stond inmiddels ook hier blank, het riool had de niet aflatende stroom regenwater niet langer kunnen verwerken. Het grasveldje voor het huis ging steeds meer gebukt onder de stijgende waterlast. Hier en daar konden de grassprietjes nog maar nauwelijks hun topje boven het water getild krijgen.

Het was gewoon niet eerlijk van mama. Ze had bést nog eventjes naar buiten gekund. Zo erg was nat worden toch niet? Ze moest toch ook regelmatig onder de douche? Daar werd je toch óók nat van? Maar mama was onverbiddelijk geweest. Het mocht niet. Echt niet. En nu het steeds harder was gaan regenen en waaien moest ze mama wel een beetje gelijk geven. Er waren niet veel mensen op straat, héél soms zag je een dikke regenjas of regenpak voorbij komen lopen of fietsen. Nou ja, er zat vast ook iemand in, dat snapte Nicole ook wel. Het was eerst nog wel een beetje grappig geweest. Mensen die diep gebogen tegen de wind probeerden op te boksen. Of fietsers die met de handen aan de rem voorbij kwamen geflitst. Er waren steeds langere fonteinen van water geweest als ze door de plassen reden.

Een kwartiertje geleden was het ineens niet grappig meer. Ze zag hoe een meneer op de fiets door een windvlaag omver werd geblazen en op de straat viel. En hij stond niet op, hij bleef gewoon in het water op de straat liggen. Even had ze verbaasd gekeken. Toen had ze mama geroepen.

‘Mama! Er is een meneer gevallen en hij staat niet op!’

Mama was meteen gekomen. Na een korte blik door het raam was ze naar buiten gerend, zonder jas, gewoon op haar kousenvoeten. Er waren nog meer mensen naar buiten gekomen en ze hadden bij de gevallen meneer gestaan. Maar hij stond niet op, nog steeds niet. De buurvrouw had een paraplu gehaald om boven hem te houden. Bij de volgende windvlaag was die uit haar handen gerukt en Nicole had door het raam de paraplu heel lang nagekeken, tot hij als een klein stipje boven de bomen in de straat was verdwenen.

Toen was er een ziekenwagen gekomen, de kamer flitste blauw op van de zwaailichten en Nicole had haar handen voor haar oren gehouden tegen het harde geluid van de sirene. Er waren mannen uitgestapt en ze hadden de gevallen meneer op een bedje gelegd en toen in de wagen gedragen. Daarna waren ze weer weggereden. Mama was doornat en met een bleek gezicht binnengekomen.

‘Ik ga me even douchen en dan wat droogs aantrekken’,  en met die woorden had ze Nicole in de kamer achtergelaten. Buiten kletste de regen nog steeds in stromen neer. Op straat waren geen mensen meer te zien. Alleen die fiets. Iemand had hem tegen een boom gezet. Het gaf Nicole een akelig gevoel, die fiets, maar ze moest er toch de hele tijd naar kijken.

Eigenlijk was alles akelig. Die fiets. Die regen, die harde wind. Nicole wilde maar dat het op zou houden. Ze keek nog eens naar het verdrinkende gras in de voortuin. En wat daar lag. Eigenlijk stom van mama. Die was toch al nat, waarom had ze het nou niet meegenomen? Even twijfelde ze. Zou ze toch niet zelf heel eventjes? Mama was nou toch boven.

Ze stond op en ging naar de deur.

‘Wat ben jij van plan?’ Mama’s stem klonk een beetje boos.

Teleurgesteld en geschrokken schoot Nicole terug de kamer in.

Er zat niets anders op dan wachten. Die regen zou toch wel een kéér ophouden?

Maar het duurde de hele dag. ’s Avonds in bed hoorde ze nog steeds de wind en de regen en een beetje bedroefd viel ze in slaap.

De volgende ochtend was alles anders. De regen was opgehouden en er scheen een bleek zonnetje. Er waren nog wel plassen, maar er waren ook al drogere stukken op straat.

‘Mag het nou wel?’ vroeg ze aan Mama.

‘Ja hoor.’

Nicole stapte naar buiten. Gelukkig. Hij lag er nog. Op het gras lag haar lievelingsspeelgoed, een echte bus met allemaal vrolijke kleurtjes. Helemaal nat, maar ook helemaal schoongespoeld. Ze pakte de bus op en nam hem mee naar binnen. Eén ding was wel zeker. Ze zou nóóit meer vergeten het speelgoed op te ruimen!

Beslommeringen van een directeur

Evert-Jan van Stoetewael keek vanuit zijn directiestoel naar buiten. Dat was misschien het enige voordeel van zijn werk, een kantoor op de bovenste verdieping en met een fantastisch uitzicht over stad en streek.

Zijn vader en grootvader waren vóór hem ook directeur geweest van het familiebedrijf, een van de grootste zuivelfabrieken uit het gewest. Trotse mannen met een groot plichtsbesef en een enorme werklust. Evert-Jan had dat wat minder. Begrijp me goed, hij was niet lui aangelegd en met zijn plichtsbesef was ook niets mis. Als het nu maar een ander soort fabriek was geweest. Tandpasta of zo. Want een zuiveldirecteur met een koemelk-allergie, die letterlijk over zijn nek ging bij de aanblik van een glas melk of een bekertje yoghurt, dat maakte niet bepaald een sterke indruk.

Evert-Jan zuchtte diep. De dag was vandaag ook al niet best begonnen. Hij had juist zijn auto geparkeerd en was op de voordeur afgestapt toen hij een penetrante geur opving. Achterom kijkend zag hij bruine voetstappen en een blik onder zijn schoenzolen bevestigde zijn bange vermoeden. Door binnen te lopen zou hij de nieuwe mat opsieren met vlekken en een stevige geurvlag. Dat mocht niet gebeuren en die schoenen moesten dus schoon. Zijn vingers waagde hij daar niet aan, zijn gouden vulpen ook niet. Uit de grote asbak bij de voordeur zocht en vond hij tussen de peuken een afgebrande lucifer om daarmee de ongerechtigheden weg te pulken. Toen de lucifer brak en hij alsnog met zijn vingers in de smurrie terecht kwam ontsnapte hem een kreet van ergernis. Hij prees het lot dat hij altijd een stevige zakdoek bij zich had, zeg maar formaatje tafelkleed, en veegde hiermee zijn vingers schoon. De zakdoek vouwde hij zorgvuldig op en stopte deze gedachteloos weer in zijn broekzak. Een kwartiertje later kwam hij deze  echter weer tegen toen hij werd overvallen door een flinke niesbui bij de aanblik van een nieuwe reclameposter met daarop prominent een glas melk.

Een kwartiertje poetsen in de toiletruimte, waarbij het hele programma aan zeepjes uit de kast werd gehaald, had het grootste deel van de dampen die rond vingers en neus waren blijven hangen min of meer weggewerkt.

De zakdoek had hij niet meer in zijn broekzak durven steken. Even had hij getwijfeld, misschien zou hij met een schaar de vuiligheid kunnen wegknippen, maar nadere inspectie leerde dat dit een hopeloze exercitie zou zijn. Met spijt schoof hij de zakdoek in de afvalbak in de toiletruimte. Met een vage grijns bedacht hij dat de geur daar in ieder geval minder uit de toon zou vallen. Wel jammer, hij zou weer naar de winkel moeten voor nieuwe zakdoeken.

Muzikaal intermezzo

Aan weerskanten van het grote plein in het stadscentrum van Berlijn staan twee kerkgebouwen tegenover elkaar, hoewel ze niet allebei meer als zodanig in gebruik zijn. Er tussenin staat aan de lange zijkant van het plein het prachtige en imposante Berlijnse concertgebouw. Prachtige gebouwen aan een groot en groots plein. Om het plein staan gebouwen uit verschillende stijlperiodes, die als belangrijke overeenkomsten de hoogte en de afmetingen hebben.

De aanwezigheid van een concertgebouw trekt allerlei straatartiesten aan, waar je wel eisen aan mag stellen. Zo staat er vandaag een violiste. Bescheiden, of goed doordacht, heeft ze een plekje aan de zijkant van het concertgebouw uitgezocht, precies bij een van de terrasjes, waar wij van een kop koffie genieten.

Zoals het een violiste naast een concertgebouw betaamt, stemt ze eerst zorgvuldig haar instrument. Dan speelt ze, overeenkomstig de verwachtingen die je hier mag hebben, met een mooie en heldere toon. Uit bescheidenheid houdt ze het volume binnen de gewaardeerde perken.

In haar eerste muziekstuk herken ik de melodie van de ‘Schönen blauwen Donau’. Berlijn is niet echt de stad van Strauss, maar een kniesoor die op dat soort trivialiteiten let. Ze heeft een voorzichtig tempo uitgezocht, dat niet al te veel van haar vingervlugheid vraagt. Dat geeft de vrolijke klanken meteen iets triestigs. Een beetje jammer.

Ze is zo gaan staan dat ik haar vanaf het terras schuin van achteren zie. Een gemiste kans, als ze het publiek op het terras met haar muziek had willen aansporen iets in het bakje te doen, dat voor haar op de grond staat. Ze heeft haar hoop blijkbaar gevestigd op voorbijgangers.

Tot mijn verbazing heeft ze al na een paar maten succes. Een man, vrouw en kind komen voorbij en deponeren iets in het bakje. Daarmee is het de komende minuten dan wel afgelopen.

Na de Blauwe Donau speelt ze, in ongeveer hetzelfde tempo, een andere melodie om daarna opnieuw de Blauwe Donau te eren. Hm. Nogal beperkt en risicoloos repertoire dus.

We verlaten het terras en bekijken nog een keer het plein en de imposante gebouwen die erop of erlangs staan en vergapen ons voor de etalage van een beroemde chocolaterie. Prachtig, al die kunstwerken in chocolade. Als we na een minuut of tien weer in de buurt komen van het concertgebouw stroomt de Blauwe Donau nog steeds heel kalmpjes voorbij.

de kunstenaar

Vanuit mijn hotelkamer heb ik goed uitzicht op de straat. Het uitzicht vanaf de eerste verdieping op de gebeurtenissen beneden is dan ook prima. Een wat schichtige man met een zwart jasje en een donker gebruinde huid loopt voorbij en stopt voor het pand naast het hotel. Van onder zijn jasje haalt hij een blauw stuk doek of zoiets tevoorschijn, dat hij aan de zijkant van het voetpad opgevouwen op de grond legt. Merkwaardig. Geboeid kijk ik toe om vooral niets te missen van wat er nu gaat gebeuren. Dan bukt de man zich naar de grond en gaat met zijn knieën op de blauwe doek zitten. Zijn handen heft hij op.

Verbaasd volg ik de handen. Zit hij nu midden op de stoep te bidden? Dan zie ik dat de handen niet gevouwen zijn, maar geopend. Hij houdt ze tegen elkaar als een kommetje voor zich uit. De handen zijn niet leeg. Opdat de voorbijgangers toch vooral niets van zijn bedoeling zullen missen, heeft hij iets belangrijks in zijn handen gelegd. Ik ziet enkele munten liggen, aan de grootte te zien zijn het munten van één of twee euro. Deemoedig buigt hij het hoofd, houdt zijn handen voor zich uit en wacht op de dingen die komen gaan.

Er komen mensen uit het pand waar hij voor is gaan zitten. Ze hebben gevulde boodschappentassen in de hand. De man heeft precies voor de uitgang van een supermarkt postgevat. Niet zonder succes. Zo nu en dan worden er muntjes in zijn handen gelegd. Als de gevers zijn doorgelopen zie ik hoe de man zijn buit bekijkt. Opdat niemand zijn rijkdom zal zien, of zal denken dat hij al veel heeft gekregen, worden de gekregen muntjes met zorg in zijn broekzak gestopt. En dan gaan de handen weer naar voren.

Een drie kwartiertjes later zijn we voldaan weer terug van ons ontbijt en nieuwsgierig kijk ik uit het raam. De man zit er nog steeds, en nog steeds in dezelfde houding.

Ook het tafereel en de gebeurtenissen zijn hetzelfde. Een gekregen muntje wordt snel na de gift bekeken en weggestopt, waarop de handen weer naar voren gaan.

We besluiten om erop uit te gaan en allerlei bezienswaardigheden van de stad dichtbij te gaan bekijken.  Als we later in de middag terugkomen, zit de man er nog steeds, in dezelfde houding. Oefening baart kunst. De man is op zijn terrein een expert, een held, een kunstenaar.

Een vurige sollicitatie

Ik heb mijn doel bereikt, ik sta hier voor de grote fabriek, mijn bestemming van vandaag. Op het programma staat een nieuw sollicitatiegesprek, toch altijd een bijzonder moment, en een een beetje spannend is het ook wel.

Het hek van de fabriek is geheel in stijl. Met wat fantasie kun je in de dunne verticale spijlen, waarop een ronde kop zit, lucifers herkennen. En wat kun je anders verwachten bij een luciferfabriek?

De poort staat open en ik loop naar de grote voordeur. Binnen hangt een soort wandkleed, waarop in reliëf een voorstelling van de fabriek te zien is. Tot mijn verbazing zie ik dat het wandkleed geheel van lucifers is gemaakt. Een vriendelijke juffrouw wijst me naar de wachtruimte, waar ik straks zal worden opgehaald.

De wachtruimte is leeg, tenminste, er zitten geen mensen. Er staan natuurlijk wel stoelen, er is een tafel met wat tijdschriften. Er ligt er eentje open met een grote reclame voor een of andere tandpasta. Het wakkert mijn eigen onzekerheid een beetje aan. Zat er niet een hoop knoflook in die tzatziki-yoghurt die ik tijdens mijn treinreis hiernaartoe op had?

De deur gaat open. Een vriendelijk heer stelt zich voor als ‘Schaar, Karel Schaar. Fijn dat u op zo’n korte termijn naar dit sollicitatiegesprek kon komen. Zal ik u voorgaan?’

Natuurlijk, dat mag.

Hij leidt me door de gangen en vertelt ondertussen honderduit over de fabriek.

‘Weet u,’ vertrouwt hij me toe, ‘nu er steeds minder mensen roken en we geduchte concurrentie ondervinden van de aansteker, leggen we ons toe op innovatie. Vernieuwing, weet u wel.’

Ik knik. Innovatie, dat begrijp ik wel. Maar hoe doe je dat nou met een simpel product als een lucifer?

‘Ik ben blij dat u dat vraagt. Heeft u opgelet bij binnenkomst?’

‘Zeker,  het wandkleed …’

‘Juist, juist. Dat is een voorbeeld. Kijkt u eens hier.’ Met deze woorden leidt hij mij naar een grote vitrinekast. ‘Hier ziet u voorbeelden van ons nieuwe productprogramma.’

En inderdaad. Hier is van alles te zien. Een stukje van het wandkleed dat bij de voordeur hing. Een stukje hekwerk, maar dan in miniatuur.

‘En daar, ziet u wel: de nieuwe tandenstokers!’

Ik zie ze.

‘Lucifers kun je bovendien uiterst dun en lang maken. Zie u dat tafelkleedje daar? Dat is geheel gebreid van luciferdraden.’

Ik laat een bewonderend geluidje horen.

‘En wat dacht u van de luciferborstel, de luciferbezem en daar ons pronkstuk.’

Ik volg de richting die hij aanwijst. Een grote doos, met een afbeelding van een molen.

‘Ons nieuwste bouwpakket. Vanaf volgende week komen al deze producten in de winkel te liggen.’

Het is verbazend, wat kan ik anders zeggen?

Dan houdt hij de deur van een kantoortje open. Op de vloer ligt een mat, geheel gemaakt van rechtopstaande lucifers. Zorgvuldig en fanatiek veeg ik, ik ben immers goed opgevoed, mijn voeten. De lucifers reageren, de rookmelder en de sprinklerinstallatie ook.

Ik ben niet aangenomen.

dreigend water

Wilma zat op de bank en keek verontrust naar buiten. Het regende nu al dagen. Dat was op zichzelf niet zoveel bijzonders, dat kwam wel vaker voor. Maar de combinatie van al die regen met smeltwater dat in deze tijd van het jaar door de grote rivieren naar de lage landen werd aangevoerd én de overmatige regenval stroomopwaarts zorgden voor ongekend hoge waterstanden. De weersvoorspellingen voor de komende dagen beloofden niet veel goeds. Er zou nog veel water naar beneden komen, nog heel veel.

Natuurlijk werden de dijken regelmatig onderhouden en gecontroleerd, maar niemand kon voorspellen wat er zou gebeuren als de waterdruk van rivieren en kanalen zo lang zó groot zou zijn. De mannen van de dijkbewaking maakten overuren om alles te controleren. Haar Jacco was één van hen. Gisteravond laat was hij bleek van vermoeidheid thuisgekomen en vanmorgen al weer vroeg de deur uitgegaan. Ze had de blik in zijn ogen gezien, Wilma was er niet gerust op. Voor hém niet, en voor het stijgende water niet.

Zeker, het was de afgelopen dagen spectaculair geweest om het één na het andere waterrecord te zien sneuvelen, en de blauwe watermeter bij de brug langzaam te zien verdrinken. De brug was inmiddels verboden terrein, het water rukte te krachtig aan de pijlers. Schepen konden niet meer passeren en kwamen op de gedwongen aanlegpunten angstvallig hoog boven de dijk uit. Behalve Jacco en het water was ook die dijk constant in Wilma’s gedachten. Hoe kon het ook anders, zo’n honderd meter verderop torende de altijd aanwezige dijk metershoog boven het omringende land uit. Soms verbeeldde ze zich dat ze een golf water over de rand zag lopen en ze wist dat zich aan de onderzijde van de dijk inmiddels plassen van kwelwater hadden gevormd. Er waren zandzakken uitgedeeld, militairen en vrijwilligers werkten op volle krachten om ze gevuld te krijgen. Zij  hadden er ook een aantal, voor de tot mislukken gedoemde pogingen het water buiten de deur te houden, mocht de dijk toch zwakker blijken dan verwacht en gehoopt. Op een ander moment zou het bijna grappig zijn geweest. Nu niet, al lang niet meer. Wat konden zandzakken nog betekenen als er drie meter water op hen af zou komen? Niets. Het huis zou sowieso overspoeld worden. Het was zelfs niet te zeggen of het huis zelf het watergeweld zou overleven, en dat gold dan ook voor alle spulletjes die ze de afgelopen dagen naar de bovenverdieping hadden gesleept.

De harde wind floot om het huis en alhoewel de verwarming binnenshuis voor behaaglijke temperaturen zorgde kon Wilma een huivering niet onderdrukken. Op de dijk zag ze minuscule figuurtjes moeizaam in de wind lopen. Gebukt, voorzichtig en met een niet aflatende ijver. Zag ze nu meer haast dan zo-even? Ze was er niet zeker van. Ze probeerde in de gestaltes Jacco te herkennen, maar de felgele regenpakken verborgen alle individualiteit. Het was trouwens niet eens zeker dat hij deze ochtend precies het dijkstuk voor hun huis zou moeten controleren, de mannen hadden voor een veel groter traject zorg te dragen.

In de gang had ze een paar koffertjes klaargezet, met alle noodzakelijkheden voor een paar dagen. Voor het geval dát. Zoiets hoorde tegenwoordig bij de routine. Je moest altijd voorbereid zijn als het water steeg. Het was één keer ook echt tot een evacuatie gekomen, alweer jaren geleden. De kosten en de onrust waren enorm geweest, het gevoel van anticlimax ook, toen bleek dat alle dijken het zonder problemen gehouden hadden. En dus lag de gevarenlat nu hoger. Veel hoger.

Sommige bewoners hadden opblaasbootjes in gereedheid in hun garages, de wind maakte het geen optie om ze buiten te leggen. Volgens Jacco had zo’n ding weinig zin, mocht de dijk ooit echt doorbreken dan zou het water veel te snel stromen om zo’n bootje recht te houden. Bovendien, scherpe voorwerpen en boomtakken zouden de betrekkelijke veiligheid van een opblaasboot binnen de kortste keren aan flarden scheuren. Maar toch begreep Wilma die bootjes. Vastklampen aan hoop was beter dan angstig wachten op het onvermijdelijke. Al hoopte ze van ganser harte dat het onvermijdelijke toch vermeden kon worden.

Er reed een wagen stapvoets voorbij. Een dringende stem schalde uit de luidsprekers, maar de harde wind en de striemende regen maakten de woorden onverstaanbaar. Wilma’s onrust nam met sprongen toe en als vanzelf stond ze op en trok ze haastig haar regenpak en laarzen aan. Uit de koelkast haalde ze de tas met de voedselpakketten en wachtte bij de koffertjes op de dingen die komen zouden.

Ze hoefde niet lang te wachten. De voordeur werd opengesmeten, een druipnatte en hijgende Jacco stond op de drempel.

Zijn stem was dwingend en het spoortje angst erin onmiskenbaar. ‘Snel! We moeten snel zijn!’ 

Hij nam haar bij de hand en samen vochten ze zich door de wind naar de bonte verzameling gevorderde bussen en vrachtwagens, die een eindje verderop stonden te wachten.